Hollands Maandblad. Jaargang 1986 (458-469)
(1986)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Agnes de Graafdit lichaam dat droomtdeze kalmte waarin de vogels
samen komen - eilandjes deinend in
steeds weer anders glinsterend grijs
hoe één zij zijn
met hun andere lichaam
dat dieper blauw is in dat
bedaard ademend vlak
en hoe ik ineens één
ben met mijn eigen
lichaam als het onder-
gedompeld wordt in het oplichtend
groen van vesturbaejarsundGa naar eind*
mijn lichaam dat zo
opmerkzaam is terwijl ik nergens
aandacht aan besteed
en terwijl ik ver, ver terug ben
in de tijd, en mijn rode laarsjes behoedzaam
onder mijn jashaak in de gang neerzet,
en het hoge klaslokaal binnenga om
mijn sokken over de stang rond de gonzende
kachel te hangen, samen met de
papieren rijksdaalder die ik onderweg
in een plas gevonden heb -
leest het het nummer op het plaatje
en vindt het opbergkastje
en trekt mijn kleren uit
en gaat z'n gang
en hoort het dansend gerinkel van het
plaatje tegen de sleutel
en voelt de zachte druk
van het elastiek om
mijn arm
| |
[pagina 19]
| |
(zijn andere geur die ik niet
onmiddellijk als de mijne
herken - totdat het mij langzaam
maar zeker die verzoenende warmte in
mijn buik laat voelen
wat pijn doet omdat het al zolang
niet met jouw lichaam
versmolten is)
dit lichaam dat zich nooit
haast, maar wacht,
en kijkt
dat kijkt
kijkt naar de naaktheid van
de parmantige mannen - die hun best
doen hun schuchtere zielen te verbergen
dat kijkt naar de bedeesde
meisjes - die niet willen laten merken hoe
het warme water hun lichamen beroert
dat kijkt naar de kristalheldere
lucht en naar het rood en
het blauw erin en hoe
het verandert
dit lichaam dat die ander
droomt die wakker is
| |
[pagina 20]
| |
nijlpaard op ijslandhet nijlpaard reist graag
bij nacht om te zien
hoe op het perron van inverness
een groot vuur brandend
gehouden wordt
het reist dagen over een razende
zee en zet steeds
z'n horloge een uur terug om
de reis nog langer te laten duren
bij aankomst op het eiland is het
aardedonker en stormt 't &
hagelt & sneeuwt 't; dat belooft
wat voor een dier bij wie een vacht
zo 1-2-3 niet groeien zal
de eerste nacht slaapt het meteen
onrustig: opgesloten in een
inrichting is het radeloos op zoek
naar de sleutel die het echter nergens
verstoppen kan (het heeft slechts
een kort, wit hemdje aan)
vanuit de bus op weg
naar de hoofdstad ziet het
het landschap bij vlagen verdwijnen in
mozart's strijkkwintet in g-mineur
dat het, weet het, de hele
winter niet horen zal
op de kamer in zijn naargeestige
behuizing (die onafgebroken in een staat
van verontrustende wanorde verkeert aangezien
tegelijkertijd én het dak én de ramen én het
hang- & sluitwerk en verder het godganse
interieur aan een grondige opknapbeurt
onderworpen worden) mist het
het pluchen tafelkleed waarop het thuis
zijn weergaloze liefdespoëzij
placht samen te stellen
|