Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Negen gedichten Theo Muller uit stilgevallen straten glijdt nacht mijn open venster binnen mijn kleine kamer biedt vergeefs zijn zwijgende toneeltje aan langzaam trekken van elk ding roerloze lijnen naar mij op de radio om middernacht we zitten wat en zeggen weinig opkijkend uit je boek zie ik je ogen - nee, we zullen er niet uit breken nooit zullen we dit verbreken - en je glimlacht tegen me en ach je glimlach, hoeveel is die me al niet waard de zin van iets geven is dat het geschenk je zelf dierbaar moet zijn en dat je het onherroepelijk kwijt bent door het weg te geven jou gaf ik evenveel als ik van je kreeg (en dat was alles, dacht ik) pas toen je niet meer teruggaf wat ik je van mijn kant voelde toevertrouwd begreep ik het spel van geven en gegeven worden jij noemde het een rekensom, en zei nog iets van: terugbetalen met gelijke munt - en stilzwijgend gaf ik je gelijk maar mijzelf daarbij geen ongelijk [pagina 33] [p. 33] laatst liep ik met mijn moeder langs het advokatenkantoor waar vorig jaar haar echtscheiding is behandeld. ze had juist de rekening gekregen: zo'n gulden of vierduizend. nou ja, zei mijn moeder, en zette het gezicht van de winkelier die zijn duurste artikel aanprijst - nou ja, maar daar heeft u dan ook iets moois voor. Voor het goede doel toen ik met een volle boodschappentas uit de simon kwam, begon er een goosertje op straat een heel verhaal tegen me af te steken. ik verstond er niets van, maar zag in zijn ene hand een mapje ansichtkaarten en in de andere een heus legitimatiebewijs. zonder nog te begrijpen voor welke goede zaak hij zich stond te beijveren, deed ik de ruil voor f 4,95. gezegende kombinatie: die zo oerlelijke kaarten uit handen van het zo beeldschone goosertje. [pagina 34] [p. 34] Kentering tegen een hemel van onverholen blauw ligt koesterend het land loom bewegen zich de dieren juichend staan vogels in de lucht getekend dan, onmerkbaar, verroert zich het getij de weelde breekt het gegons verstilt lucht verschiet tot een onnoemelijke kleur waar eerst een leeuw zich op de rotsen welbehagelijk had uitgestrekt, kruipt nu een schorpioen, beschaamd zich wendend in zijn schamele gestalte uit schrale bomen is het geluid van vogels plotseling verstorven wat als een zinderende groei zich lachend over de heuvels had verbreid, schrikt voor het eerst terug, huiverend van een ongekende kilte. in het donkere water tuurt een onzichtbare naar zijn spiegelbeeld [pagina 35] [p. 35] o kindertijd behoedzame herinnering als een diertje kleine bal van vacht zo lig je, in een schoenendoos met oude lappen toegedekt, begraven in de diepste grond van mijn geheime tuin hoe het langzaam dag wordt lichter de lucht en geurender de bomen hoe de eerste vogel fluit en de tweede volgt hoe het urenlang regent op het gebladerte jij die dit alles hoort en ziet je hebt niet geslapen vannacht evenmin als ik en al lig je niet naast me al ken ik je niet eens jij die dit alles eveneens hoort en ziet ik voeg mijn bestaan bij het jouwe ik sta in ons oude huis in kampen van alle kamers is er geen plek, geen geluid of geur die ik niet herken in heel het huis hangt een ijzige, bevroren atmosfeer - door een open raam slaan windvlagen naar binnen als ik het raam probeer dicht te doen herinner ik me dat ik hier niet meer woon Vorige Volgende