mening ook toegelicht.
Zijn sterkste punt van kritiek vond ik het feit dat ook de Wetenschappelijke editie van het Koninkrijk nauwelijks verschilt van de populaire. Ja, de prijs. Het papier. Hier en daar een voetnoot erbij. We moeten dus maar aannemen dat de bronnen wetenschappelijk zijn aangeboord. Om maar één voorbeeld te noemen (uit minstens duizend): Lou de Jong noemt, als ik me niet vergis, Hirschfeld ergens een Jood. Hoe weet hij dat? Bij mijn beste weten was zijn pa een Jood, z'n ma Luthers, en hij gewoon een Rotterdammer. Om van Hirschfeld een Jood te maken via de vader heeft De Jong de Nazistische Rassenleer nodig gehad. Maar ook dit soort kritiek zou zo'n historicus ‘beneath contempt’ vinden. (Prins Bernhard aan een journalist: ‘Daar sta ik boven’).
Wat ik me ook afvroeg, maar evenmin van plan was om te vragen, was of de staf, die hem moest helpen, ook deelde in de royalties. In de Tweede Kamer had iemand gezegd dat hij drie ton had verdiend door het Oeuvre in Overheidsdienst, met Overheidsmiddelen, bij een Overheidsorgaan uit te geven.
Bij de derde vraag vroeg ik om een toelichting op zijn antwoord. Dit maakte hem onverwacht razend.
‘Als u zich niet aan uw vragen houdt, gaat het interview niet door!’
‘Die vragen zijn eigenlijk maar een aanleiding.’ Misschien had ik dit niet moeten zeggen.
Toch duurde het vrij lang voordat hij uit zijn vel barstte. Dat was bij de vraag: ‘Heeft uw sociale afkomst iets te maken met uw kijk als historicus?’. Hij rukte zeer gewelddadig mijn stekker bij het snoer uit het stopcontact, en zei dat het interview was afgelopen, wegens verregaande domheid van de vragen. Zo'n vraag ziet zo'n historicus misschien als een geweldige insinuatie aan het adres van zijn objectiviteit. Zijn, ongetwijfeld ‘beroemde’, woede-aanvallen, móeten wel een chantage-effect op ongetrainde mensen hebben.
Ze moeten hem al tientallen jaren hebben behandeld als een filmster in haar overgangsjaren.
Zo worden oude professoren nou behandeld.
‘Ja, inderdaad’. ‘Nee, zeer zeker niet.’ ‘Beter hoorde ik het nog niet geformuleerd.’ ‘Een toepasselijk beeld, dat moet ik onthouden.’ ‘Staat u mij toe hier een aantekening van te maken, professor.’
Op hetzelfde moment kwam de portier met thee binnen. Ik zag dat hij de hele situatie had begrepen.
‘Mag ik dit kopje thee nog uitdrinken?’, vroeg ik, terwijl de portier de kopjes op het bureau zette.
‘Dat mag u uitdrinken’, zei hij, waarna hij deed of hij weer aan het werk ging.
De thee was niet te warm, maar het duurde pijnlijk lang voordat ik het ophad. ‘Het bandje zal ik uitwissen’, beloofde ik, opstaand.
Met tot op de milligram uitgedoseerde hoon, minachting en bestudeerde onverschilligheid, maar zonder enige generositeit, gaf hij me carte blanche: ‘U kunt met het bandje doen wat u wilt’.
Ik stak mijn hand uit. Het was niet dat hij aarzelde, maar hij wachtte even voordat hij mij de hand, niet te slap en ook niet hartelijk, drukte.
‘Dag mijnheer Noordewier’, zei hij, met ietsjes nadruk op Noor, zonder dat de ironie ook maar een tikkeltje overdone was.
De portier was achter de balie, maar dan op een meelevende manier, ook subtiel:
‘Hebt u niets van uw apparatuur vergeten? Kijkt u nog eens in uw tas.’
Hij slaagde erin hiermee alles te zeggen wat ik hierboven heb proberen uit te leggen. Die mensen zitten daar met hem opgescheept voor hun leven.
Op straat kwam ik Ineke Baars tegen, een ex-Schoevers-leerling van me. Ik vertel dit even, omdat het zo'n verademing was, en altijd is, om na een gesprek met een zo gauw gebelgde academicus, argeloze mensen tegen te komen die niet báng zijn. Ze nam me mee naar haar kamer waar ik muntthee kreeg. Ze had mijn boekje gekocht, maar het nog niet gelezen. Eigenlijk had ze de laatste tien jaar maar één boek gelezen, maar nu had ze een schrijver, nét als ik, als vriendje. Het bleek de jonge man XXXX te zijn, die samen met mij in één adem door dezelfde criticus was afgekraakt, dat gaf een band, ik vroeg om details.
Hij was op zijn twintigste beroemd geweest, maar daarna, ondanks een schijversuitkering, niet meer tot iets (voor uitgevers) aanvaardbaars gekomen. Met haar angorapoes op haar schoot praatte Ineke non-stop, alles ontrolde zich voor me als een of ander snik-verhaal uit de Telegraaf. Ze was trouwens zelf ook veranderd de laatste maanden, ze wilde op ballet, en in plaats van de Libelle, Story en de Telegraaf, las ze nu de Haagse Post, Hollands Diep en De Volkskrant. De lezer kan hier nou wel over glimlachen, maar ik vind dat, door hun vanzelfsprekende hartelijkheid, niet-gestudeerde mensen veel gauwer het leven tot een weldaad kunnen maken.