Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Het verhaal van Ying ying
| |
[pagina 34]
| |
daarvan door S.I. Hsiung, The Romance of the Western Chamber (Hsi Hsiang Chi) uit 1936 opnieuw uitgegeven. Na de dramatische versie door Wang Shifu is Xixiang ji bewerkt voor talloze genres van traditioneel Chinees theater, en voor vele vormen van vertelkunst. In de 20e eeuw is het verhaal herhaaldelijk verfilmd. De Chinese benaming van het korte verhaal in de klassieke schrijftaal is chuanqi (een geschiedenis van vreemde zaken), en inderdaad vertellen de chuanqi vaak over de vreemdste zaken: monsters en demonen, vossen en tovenaars, helden en feeën, dromen en geestverschijningen. De verhalen zonder enig bovennatuurlijk element bieden op zijn minst een zeer ongewone geschiedenis, vol zonderlinge voorvallen en wonderlijke samenlopen van omstandigheden. Ying ying zhuan is daarom als chuanqi een uitzondering omdat er nauwelijks iets in voorvalt wat wonderbaarlijk of vreemd genoemd kan worden: de muiterij die genoemd wordt in het begin van het verhaal is historisch en in die tijd zeker geen uniek gebeuren; de alternatieve titel Huizhen ji (de geschiedenis van de ontmoeting met de fee) verwijst niet naar enig bovennatuurlijk gebeuren in het verhaal maar is ontleend aan het gedicht van Zhang, de minnaar van Yingying, waarin hij hun nachtelijk samenzijn volgens beproefd poëtisch cliché beschrijft als het bezoek van een vrouwelijke onsterfelijke. Heer Dong kenschetste zijn stof dan ook als ‘flauw en laf’. De auteur van de Yingying zhuan observeert het doen en laten van zijn hoofdpersonen in de direct herkenbare situatie van de eerste liefde van twee jonge mensen: de totale verliefdheid geconfronteerd met afwijking, de extase van het eerste samenzijn en later de geleidelijke verwijdering. Men neemt vrij algemeen aan dat de Yingying zhuan gebaseerd is op een episode uit de jeugd van Yuan Zhen zelf en dat Zhang weinig anders is dan een nauwelijks verhuld zelfportret van de auteur. Vast staat dat Yuan Zhen in zijn jonge jaren, voor zijn huwelijk, een heftige affaire heeft gehad (met een courtisane?) die hij beëindigde om een goede partij te kunnen trouwen. Veel aandacht is in deze eeuw besteed aan Zhangs verdediging van zijn handelwijze, en de lof daarvoor van Yuan Zhen (die zich tegen het einde van het verhaal ook zelf sprekend invoert). Vaak heeft men Zhang en Yuan Zhen wrede onverschilligheid verweten, die dan verklaard wordt uit de ondergeschikte positie van de vrouw en de willekeurige macht van de man in de traditionele maatschappij. Zhangs verdediging van zijn breuk met Yingying wordt door zulke critici opgevat als hypocrisie. Angela Jung Palandri wenst een ironische distantie te ontwaren tussen de onervaren Zhang en de later wijzer geworden Yuan Zhen die terugziet op de dwaasheden van zijn jeugd. James R. Hightower in zijn ‘Yüan Chen and “The Story of Ying-ying”’ (in Harvard Journal of Asiatic Studies XXXIII (1973), p. 90-123) komt echter tot de slotsom: ‘... the author of the story was Yüan Chen, who wrote it out of his own experience and intended it both as a self-justification and a warning. While there is no room for irony in a reading of the story, there is remarkable objectivity in presenting both sides of the affair, and perhaps it also served the emotional needs of its author to present in a sympathetic light the girl he had such difficulty forgetting.’ (p. 123). Waarom zou Zhang niet eerlijk kunnen zijn wanneer hij zegt met Yingying gebroken te hebben uit angst, toen hij zijn horigheid aan haar besefte? Het verklaart bovendien zijn blijvende genegenheid voor haar. Dat een boeddhistisch klooster de achtergrond vormt van deze liefdesgeschiedenis is minder vreemd dan het op het eerste gezicht kan schijnen: in de Tang vervulden kloosters vaak de functie van herberg. De families Cui behoorden onder de Tang tot een zeer klein groepje van de zeven aanzienlijke families. Deze families dankten in eigen ogen hun hoge status aan de stipte naleving van de traditionele gedragscode. Yingyings weigering om voor haar weldoener Zhang te verschijnen moet, lijkt me, uit dit sterke normbesef verklaard worden: het geeft geen pas dat huwbare meisjes mannen van buiten de eigen familie ontmoeten. De zeven aanzienlijkste families trouwden bij voorkeur onder elkaar. Yuan Zhens familie mocht aanzienlijk zijn, zij behoorde zeker niet tot deze selecte kring en onder normale omstandigheden was een huwelijk van zijn alter ego Zhang met Cui Yingying uitgesloten. Haar opvallende wijze om de hardnekkige minnaar terecht te wijzen getuigt ook van haar subtiel inzicht in de heersende morele code. Yingying is zeker niet een willoos slachtoffer in een mannenmaatschappij: zij zelf besluit uiteindelijk uit vrije wil zich aan Zhang te geven. De Yingying zhuan is herhaaldelijk vertaald, het meest recent door J.R. Hightower in het hierboven geciteerde artikel (deze vertaling is ook opgenomen in Y.W. Ma and Joseph S.M. Lao, Traditional Chinese Stories, Themes and Variations, Columbia University Press, New York 1978, p. 139-145; de oudere vertaling door Arthur Waley | |
[pagina 35]
| |
is o.a. te vinden in Cyril Birch ed., Anthology of Chinese Literature, from early times to the fourteenth century, Grove Press, New York, p. 290-299 (ook verschenen als Penguin Classic)). Hightower is de eerste geweest om in zijn vertaling ook Yuan Zhens vervolg op Zhangs gedicht De ontmoeting met een fee op te nemen. Dit lange gedicht speelt geen rol in de ontwikkeling van het verhaal, en kan moeilijk een meesterwerk worden genoemd, maar is toch wel interessant als een voorbeeld van Chinese erotische poëzie, een genre dat door de degelijke Chinese dichters vrijwel steeds buiten hun verzameld werk werd gehouden. Zoals gebruikelijk in deze poëzie vergelijkt de auteur zijn geliefde met een vrouwelijke onsterfelijke, en hij put daarbij uit de vele legendes die verhalen hoe een sterveling door zo'n fee werd bezocht: zo zou een van de koningen van Chu bezocht zijn door de godin van de berg de Wu, die hem bij het afscheid vertelde dat ze zich 's ochtends vertoonde als de wolken en 's avonds als de regen; keizer Wu van de Han dynastie (regeerde 140-87 v. Chr.) zou bezocht zijn door de heerseres over alle feeën, de Koningin-moeder van het Westen; en de godin van de rivier de Lo zou verschenen zijn aan de prins en dichter Cao Zhih (192-232). De minnaar zelf kan natuurlijk ook vergeleken worden met een onsterfelijke: de berg de Song was de woonplaats van de onsterfelijke Wangzi Jin; Xiaoshi was de fluitleraar van de dochter van een hertog van Qin, met zijn fluitspel deed hij twee feniksen neerdalen, waarop - in de overlevering - het paar gezamenlijk wegvloog. Bij deze vertaling van de Yingying zhuan heb ik me gebaseerd op de tekst in Wang Bijiang ed., Tangren xiaoshuo, Zhonghua shuju, Hong Kong 1966 3, p. 135-140.
W.L. Idema
Tijdens [de regeringsperiode] Zhengyuan (785-804) leefde er een zekere jongeheer Zhang. Hij had een warm en robuust karakter, en zijn optreden en voorkomen waren uitstekend. Hij had een sterk en zelfstandig normbesef en was ontoegankelijk voor alles wat niet was zoals het behoorde. Wanneer hij soms met vrienden zich vermaakte en feestvierde en het daarbij een vrolijke boel werd zodat alle anderen opgewonden en gespannen bang waren dat ze iets tekort zouden komen, deed jongeheer Zhang slechts voor de schijn mee en nooit kon men hem verleiden. Hierdoor was hij op zijn drieëntwintigste nog maagd. Toen iemand die dat wist hem daarover eens ondervroeg zei hij tot zijn verdediging: ‘Lieden als DengtuziGa naar eind1) zijn niet de minnaars van vrouwelijk schoon, geilheid bepaalt hun gedrag. Ik ben de ware minnaar van vrouwelijk schoon maar toevallig heb ik haar nog niet gevonden. Waarom zeg ik dat? Het is steeds zo dat de uitzonderlijke voorbeelden van een soort mij altijd door het hoofd blijven spoken. Hieruit blijkt dat ik niet iemand ben die vergeet’. Degene die hem de vraag had gesteld moest daarop glimlachen. Niet lang daarna reisde jongeheer Zhang naar PuzhouGa naar eind2). Ruim tien liGa naar eind3) ten oosten van de stad Puzhou was een klooster van boeddhistische monniken, het Klooster van Algemene Verlossing, waar jongeheer Zhang zijn intrek nam. Het toeval wilde dat de weduwe van heer Cui, die op de terugreis naar Changan door Puzhou was gekomen, ook in dit klooster haar intrek had genomen. De meisjesnaam van deze vrouw was Zheng. De moeder van Zhang heette ook Zheng en toen zij hun verwantschap nagingen, bleek zij een verre nicht van zijn moeder. Dat jaar overleed Hun ZhenGa naar eind4) in Puzhou. De eunuch Ding Wenya werd door de troepen gehaat, de soldaten namen de rouw te baat om te muiten en plunderden de bevolking van Puzhou. De familie van de heer Cui was puissant rijk aan goederen en had vele slaven en knechten. Ver van huis en haard sloeg hun de angst om het hart en ze wisten niet waar hulp te zoeken. Voordat dit gebeurde, was Zhang bevriend geraakt met de officieren in Puzhou, en hij vroeg hun ondergeschikten om hen te beschermen, met als gevolg dat de familie Cui niet in moeilijkheden kwam. Na ruim tien dagen nam de gevolmachtigde Du Que, die de opdracht des Keizers had om de discipline in het leger te herstellen, het bevel over de troepen over, waarop deze zich weer in hun kazernes terugtrokken. De weduwe was Zhang bijzonder dankbaar voor zijn hulp en daarom bestelde zij vele lekkernijen om Zhang uit te nodigen en in de hoofdhal bood zij hem een feestmaal aan. Vervolgens zei ze tegen Zhang: ‘Juist nu ik een hulpeloze weduwe met kleine kinderen ben, overkwam ons het ongeluk van het grote oproer onder de manschappen, we waren werkelijk ons leven niet veilig. Mijn kleine zoon en jonge dochter hebben hun leven aan u te danken. Dit is zeker geen gewone weldaad! Ik zal hen u nu als adoptiefbroer laten bezoeken, in de hoop daarmee uw weldaad te | |
[pagina 36]
| |
vergelden’. Ze gaf de opdracht Zhang als oudere broer te groeten aan haar zoontje, dat Huanlang heette, iets ouder was dan tien en er bijzonder vriendelijk en knap uitzag. Daarop gaf ze de opdracht aan haar dochter: ‘Kom binnen en kniel voor je broer, je broer heeft je leven gered’. Na geruime tijd liet haar dochter zich verontschuldigen omdat ze ziek zou zijn. De weduwe zei kwaad: ‘Jij hebt je leven aan broer Zhang te danken. Anders zou je de gevangene geworden zijn [van de muitende soldaten]. Had jij je dan nog schroomvallig op een afstand kunnen houden?’ Na geruime tijd kwam ze er pas aan. Ze droeg haar dagelijkse kleren en had haar lieve gezichtje niet nog snel even opgemaakt: haar opgebonden lokken hingen neer over haar voorhoofd en op haar wangen droeg ze slechts een vleugje rouge. Haar stralende schoonheid was overweldigend. Van zijn stuk gebracht begroette Zhang haar. Daarop ging ze naast haar moeder zitten. Omdat haar moeder haar neerdrukte, knielde ze ter begroeting, haar fonkelende ogen waren vol verontwaardiging en het leek of alles haar teveel was. Toen Zhang vroeg hoe oud ze was, antwoordde haar moeder: ‘Het was de zevende maand van het jaar jiazi (784) [tijdens de regering] van de huidige Zoon des Hemels, en het is nu al weer het jaar kengchen (800) van de regeringsperiode Zhenguan, dus ze is al zestien’. Zhang probeerde voorzichtig een gesprek aan te knopen met het meisje, maar ze ging niet in op zijn opmerkingen. Pas bij het einde van het maal gaf hij het op. Vanaf dat moment was Zhang in haar ban. Hij wilde haar zijn gevoelens doen kennen maar zag daartoe geen enkele kans. Het dienstmeisje van mejuffrouw Cui heette Hongniang. Zhang gaf haar heimelijk herhaaldelijk geschenken en bij gelegenheid vertelde hij haar daarop zijn diepste geheim. Het dienstmeisje was met stomheid geslagen en holde weg met het schaamrood op de kaken, zodat Zhang spijt had over zijn stap. De volgende dag kwam het dienstmeisje weer. Zhang verontschuldigde zich toen blozend en sprak niet meer over zijn verlangen. Het dienstmeisje zei daarop tegen Zhang: ‘Wat u me verteld hebt durf ik haar niet te vertellen, ik durf het zelfs niet door te laten schemeren. Maar u weet zelf maar al te goed de status van de Cui's. Waarom vraagt u niet met haar te mogen huwen nu ze met dankbaarheid jegens u vervuld zijn?’ Zhang antwoordde: ‘Vanaf mijn vroegste jeugd heb ik me nooit [met vrouwen] afgegeven. Als ik soms samen was met meisjes uit goede families, dan keurde ik ze nooit een blik waardig. Destijds kon ik niet denken dat ik tenslotte door iemand zou worden betoverd. Laatst bij het feestmaal kon ik mij bijna niet beheersen. Sedert een paar dagen vergeet ik waar ik ga of sta, vergeet ik wat ik eet of drink, en 's ochtends ben ik bang dat ik de avond niet meer haal. Als ik via een huwelijksbemiddelaarster om haar zou vragen, zou dat met het aanbieden van verlovingsgiften en het informeren naar haar naam meer dan drie maanden gaan kosten en zou je mij in een kraam voor gedroogde vis moeten zoeken. Wat zou jij me dan raden?’ Het dienstmeisje zei: ‘Mejuffrouw Cui is zo keurig op haar fatsoen bedacht dat zelfs haar eigen moeder geen ongepaste taal tegen haar zou kunnen gebruiken. Voorstellen van het personeel zullen zeker geen ingang bij haar vinden. Maar zij beoefent voortreffelijk de literatuur, dikwijls reciteert zij geboeid passages en verzen en dan is zij lange tijd verontwaardigd of vol ontzag. Als u nu eens een gedicht maakte waarin u uw gevoelens verklaarde om haar te verleiden... U hebt geen andere kans’. Bijzonder verheugd schreef Zhang terstond twee Lenteliederen om haar te overhandigen. Die avond kwam Hongniang terug met een gekleurd briefje dat ze Zhang overhandigde met de woorden: ‘Dit moest ik u van mejuffrouw Cui geven’. De titel van haar gedicht was Volle maan: de vijftiende nacht, en de tekst ervan luidde: 'k Wacht bij de westerkamers op de maan,
De deur is half geopend voor het windje.
Beweegt de bloemenschaduw op de muur,
Dan meen ik dat daar de geliefde komt.
Zhang begreep zonder iets te zeggen de bedoeling hiervan. Die avond was al de veertiende dag van de tweede maand van dat jaar. Aan de oostkant van [de omsloten binnenplaats waaraan de familie] Cui [woonde] groeide een abrikozeboom en als je je daaraan optrok kon je over [de muur] klimmen. Op de avond na volle maan klom Zhang daarom in die boom en zo over [de muur]. Toen hij over de binnenplaats aankwam bij de westerkamers bleek de deur half geopend te zijn. [In de voorkamer] lag Hongniang op een bank te slapen en Zhang wekte haar toen. Hongniang zei geschrokken: ‘Wat komt u hier doen?’ Zhang bedroog haar toen door te zeggen: ‘Mejuffrouw Cui heeft me in haar briefje gezegd hier te komen, ga haar vertellen dat ik er ben.’ Even later kwam Hongniang terug [uit de achterkamer] en ze zei steeds weer: ‘Ze komt!’ Zhang was zowel verheugd als gespannen, en hij was vast overtuigd dat hij uit de brand was. Maar toen mejuffrouw Cui | |
[pagina 37]
| |
De Grote Kerk
binnenkwam las ze hem, zedig gekleed en met een ernstige gezichtsuitdrukking, grondig de les: ‘Uw weldaad onze familie het leven te redden was bijzonder groot en daarom heeft mijn lieve moeder haar kleine zoon en jonge dochter aan u, onze oudere broer, toevertrouwd. Maar waarom laat u me dan door die verdorven dienstmeid zulke wulpse en zedeloze liederen bezorgen? Eerst doet u zich nobel voor door me voor verkrachting te behoeden maar in 't eind wilt u me stormenderhand verleiden om me te krijgen. U vervangt verkrachting door verleiding, maakt dat enig verschil uit? Als ik geen aandacht zou schenken aan uw liederen, zou ik u steunen in uw wangedrag, wat onfatsoenlijk zou zijn. Als ik ze mijn moeder zou laten zien, zou ik me ondankbaar tonen voor uw goede hulp, wat ongeluk zou brengen. Ik dacht erover mijn boodschap toe te vertrouwen aan een dienstmeid of knecht, maar was bang dat zij die niet juist en correct zouden kunnen overbrengen. Daarom wilde ik mijn standpunt uiteenzetten in een kort gedicht maar ik bleef bang dat u bezwaren zou voelen. Daarom heb ik zo'n laag en lichtzinnig gedicht geschreven om te bewerkstelligen dat u beslist zou komen. U moet zich toch zeker schamen over uw onfatsoenlijk gedrag! Mijn enige wens is dat u zich zult houden aan de normen van het fatsoen. Ga niet zover mij te willen verleiden!’ Toen ze was uitgesproken vertrok ze ogenblikkelijk. Zhang bleef lange tijd verdoofd staan. Hij vertrok daar weer door over de muur te klimmen. Van toen af aan liet hij alle hoop varen. Een paar avonden later, toen Zhang alleen in zijn kamer lag te slapen, werd hij plotseling door iemand gewekt. Toen hij geschrokken opstond, bleek het Hongniang te zijn, die een deken en kussen bij zich had. Ze stootte Zhang aan en zei: ‘Ze komt! Ze komt! Waarom ligt u nog te slapen?’ Nadat ze het kussen en de deken naast de zijne had gelegd, ging ze weer weg. Ook toen Zhang zich de ogen had uitgewreven en al lange tijd rechtop zat, meende hij nog dat het een droom was. Maar hij bleef keurig zitten wachten. Plotseling hielp Hongniang mejuffrouw Cui naar binnen. Binnengekomen bleek ze lieftallig en verleidelijk, te broos en teer om zelf zich te bewegen, zonder een spoor van haar vroegere zedigheid en gestrengheid. Die avond was de achttiende van de maand. De krimpende maan scheen helder en wierp een zwak licht op half het bed. Zhang had een gevoel alsof hij zweefde en meende dat ze een onsterfelijke fee was, hij kon niet geloven dat ze van de aarde was. Na verloop van tijd klonk de kloosterklok, de ochtend zou spoedig aanbreken en Hongniang spoorde haar aan om te vertrekken. Mejuffrouw Cui kon haar snikken niet onderdrukken. Hongniang hielp haar weer naar buiten. De hele nacht had mejuffrouw | |
[pagina 38]
| |
Cui geen woord gezegd en toen Zhang nadat het licht begon te worden opstond, vroeg hij zich af: ‘Zou het dan toch een droom geweest zijn?’ Maar toen het licht geworden was bemerkte hij dat haar rouge nog aan zijn arm kleefde en dat haar parfum nog in zijn kleren hing, haar tranen glinsterden nog op zijn slaapmat. Daarna hoorde hij weer meer dan tien dagen helemaal niets van haar. Hij schreef een gedicht, De ontmoeting met een fee, in zestig regels, maar, voordat het af was, kwam Hongniang toevallig langs en daarom gaf hij het haar om aan mejuffrouw Cui te overhandigen. Daarna liet ze hem weer bij haar komen. 's Ochtends vertrok hij heimelijk en 's avonds kwam hij heimelijk. Bijna een volle maand sliepen ze samen in wat ze vroeger eens had aangeduid als ‘de westerkamers’. Als Zhang haar vroeg wat haar moeder er van vond, zei ze steeds: ‘Ze weet dat er niets meer aan te doen is en daarom wil ze het door een huwelijk bekrachtigen’. Kort daarop zou Zhang naar [de hoofdstad] Changan gaan en hij bracht haar daarvan van te voren op de hoogte. Mejuffrouw Cui maakte geen enkel bezwaar maar de smartelijke, verongelijkte uitdrukking op haar gezicht was aangrijpend. Vanaf de tweede avond voor zijn vertrek kon hij haar niet meer bezoeken. Vervolgens reisde Zhang af naar het westen. Enige maanden later bezocht hij opnieuw Puzhou en weer was hij enige maanden samen met mejuffrouw Cui. Mejuffrouw Cui had een bijzonder mooie hand van schrijven en was bedreven in het stellen. Hij vroeg haar keer op keer om hem haar werk te laten zien maar zij deed dat nooit. Regelmatig probeerde Zhang met eigen werk haar uit te dagen, maar ook dat bekeek ze nauwelijks. In zijn algemeenheid was de hoedanigheid waardoor ze boven anderen uitblonk de eigenschap elke kunde volledig te beheersen maar toch de indruk te wekken op dat gebied onschuldig te zijn, steeds verstandig en gevat te spreken maar slechts zelden het woord te nemen. Haar gedrag jegens Zhang getuigde van haar grote liefde, maar ze zou daar nooit een lied op laten volgen. Van haar smartelijke schoonheid en stille rust scheen ze zich zelf niet bewust te zijn, en haar gevoelens van vreugde of verdriet toonde ze zelden op haar gelaat. Eens had ze 's nachts alleen op haar citer gespeeld, een droeve wijs die ontroerde. Zhang had dat heimelijk gehoord. Maar toen hij haar daarom vroeg, weigerde zij beslist nog eens te spelen. Hierdoor raakte hij nog meer in haar ban. Kort daarop moest Zhang omdat het tijdstip van de literaire examens naderde, weer westwaarts reizen naar de hoofdstad [Changan]. De avond voor zijn vertrek stelde hij haar dit keer niet uit zichzelf op de hoogte. Droeve zuchten slakend zat hij naast mejuffrouw Cui, die al heimelijk besefte dat hij haar voorgoed zou verlaten. Met een ernstig gezicht en op rustige toon zei ze ongehaast tegen Zhang: ‘Eerst verleid, dan verlaten: zo hoort het nu eenmaal en ik zou daar niet over durven klagen. Maar als u me niet alleen zou verleiden maar ook zou huwen, zou u mij een zegen bereiden, en dan zou ook uw gelofte uw leven voor me op te offeren worden bewaarheid. En waarom zou u dan zo bedroefd moeten zijn over deze reis? Maar u voelt zich ongelukkig en ik kan u niet troosten. U hebt eens gezegd dat ik goed citer kan spelen. Ik heb me altijd geschaamd [om voor u te spelen, omdat uw verwachtingen van mij] te hoog gespannen waren. Maar nu gaat u spoedig weg en zal ik uw wens vervullen’. Daarop gaf ze opdracht de citer af te stoffen. Ze speelde de prelude van Regenboogrok en verenkleed, maar al spoedig klonken de droeve tonen wild en wanhopig en was de melodie onherkenbaar geworden. Iedereen die aanwezig was moest zuchten en snikken. Mejuffrouw Cui stopte ook plotseling, duwde de citer weg, en onder tranen zocht ze haastig haar toevlucht in de kamer van haar moeder. Daarna kwam ze niet meer terug. De volgende ochtend vertrok Zhang. Het volgende jaar had Zhang geen succes bij de literaire examens enhij bleef vervolgens in de hoofdstad wonen. Daarop zond hij een brief aan mejuffrouw Cui om haar gerust te stellen. De tekst van haar antwoordbrief luidde ruwweg als volgt:
‘Uw brief waarin u vraagt hoe ik het maak heb ik ontvangen, uw koesterende liefde is bovenmate diep. In mijn ontvankelijk gemoed verenigen zich droefheid en blijdschap. Bovendien schonk u mij een doos haarspangen en vijf duim lippenrood, zodat ik mijn schoonheid kan vergroten door daarmee mijn hoofd op te sieren en mijn lippen in te smeren. Maar ook al ervaar ik deze bijzondere weldaad, voor wie zou ik me nog opmaken? De aanblik van deze zaken vergroot mijn hunkering en brengt slechts droeve zuchten voort. Uw brief laat me weten dat u in de hoofdstad uw studies moet voortzetten. Voor vordering en oefening zijn ongetwijfeld gemak en rust onontbeerlijk. Mijn enige verdriet is dat u mijn onwaardige persoon voor eeuwig ver verlaat. Het lot heeft het zo gewild, wat kan men verder nog zeggen als | |
[pagina 39]
| |
men dat beseft! Sinds de laatste herfst ben ik steeds verward en verstrooid, alsof me iets ontbreekt. Bij druk gepraat en geroep kan ik mezelf soms dwingen tot een woord of lach maar in de stille nacht alleen ben ik nooit zonder tranen. Ook wanneer ik droom in mijn slaap, snik ik veelal ontroerd, zo ben ik verwikkeld en verstrengeld in de smartelijke gedachten over onze scheiding. Als het even is als vroeger worden onze gewekte zielen uiteengedreven voor ons nachtelijk samenzijn is beëindigd. Ook al schijnt uw helft van het bed nog warm, toch blijkt, zodra ik mij bezin, u uiterst ver verwijderd. Sinds u die ene dag afscheid nam, is plotseling alweer het oude jaar verstreken. Changan is de plaats om zich te vermaken, waar waar u zich ook keert uw gevoelens worden geboeid. Waaraan dank ik dan het geluk dat u mij niet vergeet, hoe nietig ik ook ben, en niet ophoudt zich liefdevol aan mij te herinneren? Ik ben niet in staat uw gevoelens passend te beantwoorden maar ik zal de gelofte van trouw nooit verraden! Destijds steunden we, als verwanten door huwelijk, op u en even waren wij samen aan het maal. Mijn dienstmeisje werd ertoe overgehaald uw heimelijk verlangen over te brengen en mijn ontvankelijk hart was niet in staat koud te blijven. U wekte mijn begeerte door uw citer te spelen, ik weerde u niet af door mijn spoel te werpenGa naar eind5). Toen ik uw sponde zocht, was u vol goedheid en liefde en in de eenvoud mijns harten meende ik steeds mij voor altijd aan u toe te vertrouwen. Wie had kunnen denken dat ‘nadat ik mijn liefde gevonden had’Ga naar eind6), we dit niet konden bekrachtigen? Zodoende draag ik de schande mijzelf aan u gegeven te hebben, zonder dat ik u in eer en deugd als vrouw zal kunnen dienen. Mijn hele leven blijft dit een eeuwig verdriet, ik kan slechts zuchten, wat valt er te zeggen? Als u als mens uw hart zou laten spreken en de goedheid zou hebben mijn diepste verlangen te vervullen zou me zelfs elke dag als dode een jaar als levende schijnen. Maar mocht u als verstandig heer uw gevoelens beheersen, het onbeduidende verwerpen ten behoeve van het belangrijke, uw eerste liaison beschouwen als een misstap en uw dure eden beschouwen als te veronachtzamen, dan toch zou zelfs wanneer mijn beenderen waren vergaan en mijn gestalte was opgelost, mijn oprechte liefde niet teloorgaan en [mijn ziel], steunend op de wind en zich verlatend op de dauw zou nog zich toevertrouwen aan het stof dat u beroerd hebt. Dit is mijn liefde bij leven en sterven. Dit is alles wat ik te zeggen heb. Terwijl ik dit schrijf | |
[pagina 40]
| |
kan ik mijn snikken niet bedwingen, mijn gevoelens kan ik niet verklaren. Neemt u zichzelf toch goed in acht, neemt u zichzelf toch vooral goed in acht! [Hierbij zend ik u] een jade armband die ik als klein kind droeg en die u kunt gebruiken om aan uw gordel te hangen. In jade waardeert men dat het onveranderlijk stevig en glad is, van een armband waardeert men het dat onafgebroken elk einde weer een beginpunt vormt. Bovendien [zend ik u] een streng verward draad en een thee-roller van gestippelde bamboeGa naar eind7). Deze zaken zijn niet bijzonder waardevol. Ze vertolken slechts mijn wens dat mijn liefste waar zij als jade en mijn trouw onverbrekelijk als een armband. De sporen van mijn tranen vindt u op de bamboe, mijn uitgesponnen zorg verwikkelt het draad. Moge ik door deze zaken mijn gevoelens overbrengen en ‘daardoor onze liefde bestendigen’Ga naar eind8). Mijn hart is dichtbij u maar mijn lichaam is ver en er is geen vooruitzicht dat ik u mag ontmoeten. Maar als dat de diepste hunkering is, kunnen onze zielen samenkomen ondanks een afstand van duizend li. Neemt u zich goed in acht! De voorjaarsstormen zijn vaak fel, het beste is zich te dwingen goed te eten. Wees bedachtzaam in uw woorden en pas goed op uzelf, en maak u over mij geen te grote zorgen.’
Zhang toonde de brief aan zijn vrienden zodat vervolgens vele tijdgenoten ervan hoorden. Zijn goede vriend Yang Juyuan hield ervan liederen te dichten en hij schreef daarop een gedicht op mejuffrouw Cui in de vorm van een knotversGa naar eind9) dat luidde: De reine gladheid van zijn blanke huid - zelfs jade heeft die niet:
Een orchidee in 't midden van de hof, na 't smelten van de sneeuw.
Een jongeman vol levenslust: een overvloed aan liefde;
Een meisje met gebroken hart: het hele vel papier.
Yuan Zhen uit Henan schreef een vervolg in dertig coupletten op Zhangs gedicht De ontmoeting met een fee. Yuans gedicht luidde: Een bleke maan dringt door het deurgordijn,
Vuurvliegjes trekken langs de avondlucht.
Het verre zwerk begint te vervagen,
De lage bomen worden steeds massiever.
Het fluitspel van de draak door de bamboes in de hof,
Het zingen van de fenikshen strijkt langs de platanen rond de put.
Gaas en zijde hangen neer in een lichte nevel,
Armbanden en beuzeltjes klinken in de zwakke bries:
Het karmozijnen insigneGa naar eind10) volgt de Gouden MoederGa naar eind11),
Het wolkenhart draagt de jade maagdGa naar eind12).
Diep in de nacht zijn de mensen doodstil,
Nu de sterren samenkomen valt een fijne regen.
Parelgeflonker licht op haar bewerkte schoentjes,
Bloemenluister verbergt haar geborduurde gewaad.
Jaspis spangen: wandelende bonte feniksen;
Een gazen stola: een bedekkende rode regenboog.
Ze zei dat ze van de Jaspisbloesemoever kwam
En een bezoek zou brengen aan het Smaragd en Jade paleis
Maar omdat zij had gezworven ten noorden van Loyang
Toevallig naar het oostelijk buurhuis van Song YuGa naar eind13) was gegaan.
Als hij avances maakt verzet zij zich eerst nog een weinig,
Maar haar genegenheid geeft ze heimelijk al te kennen.
Als ze haar hoofd vooroverbuigt bewegen de schaduwen van de krekelsGa naar eind14),
Wanneer ze rondstapt, worden haar voetjes verborgen door jade stof.
Als ze haar gelaat afwendt, laat ze bloemen en sneeuw verschieten,
Nu ze op de slaapbank stapt klampt ze het zijden dekbed in haar armen:
Mandarijneenden bij een dans van innige verstrengeling,
Een ijsvogelpaar in een kooi van gemeenschappelijk genot.
De donkerzwarte wenkbrauwen zijn schroomvallig gefronst,
De rode lippen zijn warm en smeltend.
Haar adem is fris, de stamper van de iris geurt;
Haar huid is glad, het blanke vlees gevuld.
Krachteloos is ze te moe haar armen te verplaatsen,
Begeerlijk als ze is houdt ze ervan haar knieën op te trekken.
Het zweet breekt haar uit: parels drop voor drop;
Haar haar raakt in de war: het git één dichte massa.
Terwijl zij blijdschap vinden in dit duizendjarig samenzijn,
Horen ze opeens dat de vijfde wake ten einde loopt.
| |
[pagina 41]
| |
Kaaspakbuizen
Talmend en dralend uiten zij steeds weer hun verdriet,
Onafscheidelijk kunnen zij hun wil niet volvoeren.
De uitdrukking op haar gezicht toont haar zorg,
Haar lieve woorden bezweren haar langgekoesterde gevoelens.
Zij geeft hem haar armband om te verklaren dat hun lot is verbonden
En laat een liefdesknoop achter om de eenheid van hun harten te tonen.
Tranen en poeder rollen neer in de heldere spiegel,
De sputterende lamp wordt omcirkeld door nachtelijke insecten.
Het schone schijnsel van de maan is nog niet geheel verdwenen,
De ochtendzon begint geleidelijk te dagen.
Rijdend op een wilde gans keert ze terug naar de rivier de Lo,
En de speler op de fluit bestijgt ook weer de berg de Song.
Zijn kleren geuren, nog geverfd door haar muskus;
Zijn hoofdsteun is glad door de erop achtergebleven rouge.
Welig wassend: het gras aan de rand van de vijver;
Doelloos voortgedreven: het warkruid dat terugverlangt naar het eiland.
Op zijn oude citer laat hij De Treurende Kraan klinken,
Onder de heldere Melkweg ziet hij uit naar de terugkerende zwaan.
De zee is wijd, ze laat zich werkelijk moeilijk oversteken;
De hemel is hoog, het is niet gemakkelijk
| |
[pagina 42]
| |
tot haar op te stijgen.
Een drijvende wolk heeft geen vaste woonplaats,
Xiaoshi blijft achter in zijn kamer.
Geen van Zhangs vrienden die er van hoorden, verbaasde er zich niet hogelijk over, maar Zhang was onwrikbaar in zijn besluit. [Yuan] Zhen was bijzonder goed bevriend met Zhang en vorderde daarom een verklaring van hem. Zhang zei: ‘In 't algemeen is het zo dat wanneer de Hemel een uitzonderlijk wezen voortbrengt, zij zeker anderen onheil brengt als zij niet zichzelf onheil brengt. Als mejuffrouw Cui een rijk en machtig man zou vinden en gebruik zou maken van zijn verliefde verwennerij zou ze of wolken worden en regen worden, of een vloeddraak worden en een rampdraak. Ik zou haar transformaties niet kunnen voorspellen. Vroeger waren [koning] Xin van de Yin [dynastie] en [koning] You van de Zhou [dynastie] heersers over miljoenen staten en hun macht was uiterst groot. Maar één vrouwmens verdierf hen: zij verstrooiden hun troepen en slachtten zichzelf af. Tot op de dag van vandaag zijn [deze vorsten] de risé van de wereld. Mijn deugd is onvoldoende om zo'n onheil te verwinnen en daarom ben ik zo wreed’. Alle aanwezigen slaakten toen een diepe zucht. Ruim een jaar later had mejuffrouw Cui al een andere man gehuwd en ook Zhang was met iemand getrouwd. Toevallig kwam hij door haar woonplaats en door de bemiddeling van haar echtgenoot liet hij haar toen weten dat hij als haar neef haar graag zou zien. Haar echtgenoot bracht dit verzoek over maar zij weigerde beslist de vrouwenvertrekken te verlaten. Zhangs gezichtsuitdrukking verried zijn teleursteling en toen ze dat vernam schreef ze heimelijk een gedicht dat luidde: Sedert ik mager ben geworden en mijn schoonheid heb verloren,
Lig ik te draaien en woelen, te moe uit bed te komen.
Ik schaam me niet voor anderen dat ik niet opsta -
Door jou werd ik mager, ik schaam me voor jou!
Maar ze bleef bij haar weigering hem te ontvangen. Toen een paar dagen later Zhang op het punt stond te vertrekken, schreef zij weer een gedicht om met hem te breken. Het luidde: Verlaten - maar wat valt er nog te zeggen?
Destijds was jij het zelf die mij beminde.
O mocht je met dezelfde oude liefde
Nu houden van je nieuwe hartedief.
Daarna vernam Zhang nooit meer iets van haar. Veel mensen gaven Zhang na dat hij op een goede wijze zijn fout had hersteld. In het gezelschap van vrienden heb ik me ook herhaaldelijk in deze zin uitgelaten en wel om zo te zorgen dat zij die dit wisten, zulks niet zouden bedrijven en dat zij die zulks bedreven, niet zouden worden misleid. In de negende maand van een zeker jaar van de [regeringsperiode] Zhenyuan bracht de ambtenaar Li Gongchui in mijn huis in de Jingan-wijk [van de hoofdstad Changan] de nacht door, wij kwamen hierover te spreken en [Li] Gongchui was geweldig verbaasd. Vervolgens schreef hij het Lied van Ying ying om het gebeurde wijdere bekendheid te gevenGa naar eind15). Mejuffrouw Cui's roepnaam was Yingying, daarom gaf hij deze naam aan zijn werk. |
|