Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
IOpeens is daar de brug
ligt daar als een schip gestrand
in de nacht van de stad de brug -
het begin van een invasie
Wit licht van wild
in de wind zwaaiende lampen
glijdt schommelend over de
natte helling van het wegdek
dat van oliesporen glimt
als de buik van een vis
Aan de overkant van het water
dat onzichtbaar klotsend
tegen de hoge kade slaat
wacht de immense
in poorten en gevels
versteende gestalte van
een gebroken heerschappij
Er is iets in de strategie
van het moment dat me
weerhoudt: de brug
lijkt bewogen, gekromd
als een rug -
ruimte na ruimte daalt
in een dichte regen neer.
| |
[pagina 29]
| |
IIWaar hij vandaan kwam
moest hij leven van geheimen
alleen in wat hij achterhield
wist hij zich geborgen
wist hij dat hij het was
niet de chaos buiten
verkondiging, ontmaskering
hij zocht beide -
verzon zichzelf als mythe
en was nergens veilig meer
woorden werden tot as
in zijn mond voor hij
ze kon spreken
zijn ogen zagen vernietiging
waar overvloed, overvloed
waar niets meer was
's nachts wist hij niet
of hij waakte of sliep
van angst en verlangen
stonden zijn dromen
onder stroom.
| |
[pagina 30]
| |
IIIIk droomde de electrische
droom en nog: een spervuur
van jankende tonen de wereld
in het gezicht geslingerd
zonder iemand persoonlijk te
raken - wat de bedoeling
was, ik was
een eenmans
supermacht aan alle bruggen
voorbij, gevangen in een
hermetisch gesloten circuit,
tot in het onherkenbare
versterkt opgehangen in een
muur van geluid die in pijn
uiteenvalt wanneer de bereikte
toppen leeg blijken
Uit wraak de mooiste dingen
levend villen, oppervlaktes
laag na laag openkrabben om
in een roes van ontkenning
de diepte te weerleggen
Maar vannacht ben ik ontsnapt,
tijdelijk ontkomen aan de
waan van overal brandende
wagens vallend glas mensen
als levende vlag in het asfalt
geplant - de maalstroom
waarin alles alles vervangt.
Ik kan staan en in mijn
slapen klopt het, hard.
| |
[pagina 31]
| |
IVHalverwege de brug sta ik
in een storm van beelden
verstomd door het geweld
het gewicht van herinnering
tegen de reling, het ijs
van de reling gedrukt
hoor ik weer, meest nabije,
jouw stem, delirisch
en schamper, je bent weg,
het was de laatste keer -
en dan gebeurt het:
de brug komt los van de kade
die terugwijkt van het water
dat opstijgt in kristallen,
rij na rij rollen de huizen
uit de slapende stad als een
decor voor horizon na horizon
weg, tot diepte in diepte
verdwijnt - en het raadsel
dat als een glimlach in het
steen verborgen lag, stroomt
mee, de nacht in -
niets blijft achter dan een
zilveren doorzichtig spoor
waarop als op een lijn mijn
leven en dood zijn afgezet
en ik beaam het,
beaam het volledig.
| |
[pagina 32]
| |
VGeen herinnering geen verlangen
verraadt meer wanneer hij
in deze vallei belandde
op handen en voeten op een bodem
van gebarsten aarde landde
duizelend en huiverend
in het zenith van de zon -
en zijn werk begon:
in de schemer in de morgen
haalt hij uit de wereld
het afval van te veel te snel weg
weg uit trillende vingers,
uit de abstracte wind
demonteert wat wij beleven,
verbuigt, verbreekt accoorden
smelt cel voor cel de elementen
in de hitte van de middag om
tot het transparante rag
waaruit hij zijn schip spint
zijn kathedraal zijn machine
droom na droom
het schip van zijn dood.
In de vorm van steden,
lijnen in een vertrouwd gezicht,
in fabrieken, lege zalen
verschijnt bij vlagen het schip
waar het in de dingen verankerd is
en opeens, in de nacht
op een brug - in zijn geheel,
en vaart uit.
|
|