net een soort kookboek. Ik heb niet veel sex in mijn gedichten. ‘Prinses X’ is wel erotisch, maar ook erg ironisch. Co Westerik noemde haar ‘het vieze prinsesje’. Maar goed, die ‘vervelende’ onderwerpen van u hebben het voordeel dat ze niet persoonsgebonden zijn, dat iedereen ermee te maken heeft en dat de dichter er dus in principe iedereen mee kan bereiken.
WN: Kan een dichter met de pen ook sociale wantoestanden koesteren?
JWO: Geeft u daar eens een voorbeeld van.
WN: Nou een dichter die zijn praatje voor het publiek begon met: ‘Mijn maatschappelijk en artistiek ontwikkelingsproces...’, J.J. Wesselo heette die, mensen met aplomb doen me altijd paf staan... in het universitaire milieu hebben ze het wel eens over ‘mijn integriteit’, je kunt zulke dingen toch nooit van jezelf zeggen? Op een gegeven moment had hij het over die Vietnamees in zijn tijgerkooi, de tegenhanger van de volgens hem zeer verwerpelijke ‘individualistische Westerse schrijver die het alleen over zichzelf heeft’, ik dacht ‘God als hij nóu de zes miljoen joden maar niet te voorschijn haalt’, waarop Wesselo onmiddellijk zei: ‘Het leed van zes miljoen joden...’. Volgens mij is zoiets bij dit soort dichters een kwestie van nostalgie.
JWO: Ja, zulke dingen vind ik ook smerig, een soort lijkenschennis. De ergste sociale wantoestand vind ik overigens wel die sympathie voor totalitaire opvattingen. Iemand die het individualisme van westerse schrijvers aanvalt... dat individualisme, dat is het grootste wat onze cultuur heeft voortgebracht. Het is tegelijkertijd oorzaak van veel ellende, verwarring, eenzaamheid, egoïsme, narcisme. Maar de totalitaire ‘oplossingen’, of dat nou staatssocialisme heet of anders, elke soort collectivistisch gedweep is een kiem van dwang en terreur. Als ik dàt zie, sta ik volledig aan de kant van de verdedigers van egoïsme en narcisme. Poëzie is altijd anti-totalitair.
WN: Over narcisme gesproken..., lijkt uw onderbewuste op een melkkoe?
JWO: Nee, dan zou het meer op moeten brengen.
WN: Goede gedichten worden onder spanningen geschreven. Liet u liever uw spanningen weghalen door een goede psychiater?
JWO: Poëzie is veel te goed voor dit soort goedkope verklaringen uit de amateur-psychologie. Je schrijft niet uit gestoordheid...
WN: Natuurlijk wel!
JWO: Ik ken wel dichters die als de dood zijn dat hun spanning wegvalt. Daar heb ik geen last van. Maar gestoordheid? Je moet wel onderscheid maken tussen spanningen die uit gestoordheid voortkomen en al die andere spanningen. Die laatste zijn meer dan genoeg om poëzie van te maken.
WN: O ja, de vragen aan de historicus Oerlemans kon ik niet voorbereiden. Nog steeds mag ik niets lenen op het Instituut voor Geschiedenis. Zullen we dus alleen over poëzie praten vandaag?
JWO: In Nederland, waar een dichter niet zo'n status heeft als elders, zeggen ze misschien wel: ‘dat dichterschap moeten we van zijn wetenschappelijke kwaliteiten aftrekken’. Ik zou wel eens willen weten wat Hillenius, Kopland, Vroman hiervan vinden. Maar ík denk dat men hier al gauw geneigd is om een dichter te emotioneel te vinden, te dromerig voor wetenschap. Een stompzinnige opvatting.
WN: Ja en dat terwijl iedere Zuidamerikaanse geleerde zich vastklampt aan dat éne jeugdbundeltje... Even iets heel anders, het verband tussen tuinaanleg en poëzie. Wat de schoffel is voor de tuinman, is voor u psychisch gezeur?
JWO: Psychisch gezeur? ik hou me niet met onkruid bezig en een tuinman houdt zich niet met diepzinnigheden bezig. Een mooi gecomponeerde tuin publiceer je niet. Met taal is nu eenmaal meer mogelijk dan met plantjes. Wel zie je dat de ontwikkeling van de poëzie wel eens iets te maken heeft met die van tuinen. De dichters van de Bloomsbury groep...
WN: Hoe slaagt die tuinliefhebber erin door te leven zonder die eersterangstroost van de literatuur?
JWO: Die man kan literatuur lézen. Er is een groter tekort aan goede lezers dan aan goeie schrijvers. Er zijn veel te veel schrijvers.
WN: Hoe gaat het met uw nachtmerries?
JWO: O we worden weer psychiatrisch. Nou die zijn onbruikbaar. Bovendien heb ik ze zelden.
WN: Hoe vindt u het dat allerlei psychologen in uw poëzie kunnen gaan neuzen om er van alles uit te halen?
JWO: Ik geef met die poëzie nu al inzage in mijn obsessies. Dat hoort genoeg te zijn. Maar als snuffelaars er meer uit zouden willen halen dan ik er bewust in gedaan heb, dan zou ik dat toch voelen als een inbreuk op mijn privacy. Die obsessies van mij heb ik overigens wel onder controle, tenslotte schrijf ik ze op, maak ik er poëzie van. Met de rest heeft niemand iets te maken, het is ook weinig interessant. Een dichter als Gelderblom gooit zijn hele hebben en houden