Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vertaalcriteria en vertaalkritiek
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
andere werkwijze voor elk type vertaling. Want bij het vertalen van diverse soorten teksten blijft de problematiek voor een belangrijk deel gelijk. Ik doel op de aspecten: juiste interpretatie en juist gebruik van de eigen taalmiddelen. Er is vaak betoogd - en ook Katharina Reiss lijkt dit te implicerenGa naar eind2) - dat het verschil tussen het vertalen van literaire en puur informerende teksten daarin bestaat dat bij de literaire vertaling de vorm prevaleert, en bij de puur informerende vertaling de inhoud. Deze opvatting is alleen juist wanneer onder ‘vorm’ veel meer wordt verstaan dan gebruikelijk is. Want doorgaans wordt met ‘de vorm’ het stilistisch aspect in engere zin aangeduid: de complexiteit of eenvoud van de zinsbouw en het gebruik van de traditionele stijlfiguren. Deze aspecten van de vorm zijn bij veel literair proza niet zo moeilijk te reproduceren of althans te benaderen. Een veel prominentere rol spelen vormaspecten bij de vertaling van slagzinnen en van gebonden poëzie - omdat het effect van slagzinnen en rijmende verzen voor een groot deel wordt bepaald door de vorm. Reproductie van het effect vereist overigens niet per se dezelfde vorm. Een andersoortige vorm is vaak meer eigen aan de andere taal. Over het algemeen is bijvoorbeeld de zesvoetige, jambische versvorm geen geschikt medium voor de vertaling van Franse alexandrijnen - vijfvoetige regels klinken in het Nederlands natuurlijker. De commerciële slagzin maakt gebruik van dezelfde vormaspecten (rijm, metrum, alliteratie) als gebonden poëzie. Stel dat de slagzin ‘Met melk meer mans!’ in het Engels moest worden vertaald. Het is duidelijk dat de informatie, besloten in deze vier woorden, niet het grootste deel van het effect bepaalt, maar dat de zeggingskracht van de slagzin berust op het effect van metrum en alliteratie. Reproductie van dit effect vereist geen overeenkomstige vorm, maar een gelijksoortige. In Engeland bestaat de zuivelslagzin ‘Drinka pinta milka day!’ en die zou heel goed kunnen dienen als een vertaling van ‘Met melk meer mans!’ - al is er semantisch vrij groot verschil. Een zo belangrijke rol spelen de vormaspecten bij het vertalen van literair proza zelden of nooit. De opvatting dat de vorm prevaleert bij het vertalen van literair proza is dan ook alleen vol te houden wanneer onder ‘de vorm’ ook het stilistisch-semantisch aspect van de woordkeus wordt verstaan. Maar ‘vorm’ en ‘inhoud’ leveren dan geen bruikbare tweedeling meer op, want de vorm wordt - in deze ruimere zin opgevat - een aspect van de inhoud. Wil men in een vertaling het algehele effect van een literaire tekst reproduceren, dan is juist het stilistisch-semantische aspect van de woordkeus van het grootste belang: de subtiliteit van de betekenisnuance zoals die tot uiting kan komen in allerlei kleine en grote afwijkingen van het conventionele taalgebruik, de geijkte formulering, de emotioneel neutrale wending, het vocabulaire van de nieuwsberichten, kortom, de standaardtaal waarin de meeste puur informerende teksten zijn gesteld. Ik ben het er absoluut niet mee eens dat de woorden in een literaire tekst veelal ambigu en meerduidig zijn, en evenmin dat de ‘literariteit’ van een tekst per definitie onvertaalbaar is.Ga naar eind3) Er zijn over de vertaalbaarheid van literatuur geen algemeen geldige uitspraken te doen. Een literaire tekst in taal A laat zich misschien heel goed reproduceren in taal B, maar heel moeilijk in taal C. De Carmiggeltiaanse wending ‘een herfstige blik’ is zonder probleem in het Duits te vertalen, maar de vertaling naar het Engels geeft grote moeilijkheden. De enige generalisatie over het vertalen van literair proza die mij geoorloofd lijkt, is dat de reproductie van het effect vaker afhankelijk is van diverse vormen van parafrase dan het geval is bij het vertalen van puur informerende teksten, omdat namelijk het reproduceren van de eigenheid van woordkeus en zinconstructies in een literaire tekst méér omschrijvende kunstgrepen van de vertaler vergt. Toch is dit verschil gradueel, niet principieel. Om de problematiek van het literair vertalen wat te relativeren wijs ik erop dat er in technisch opzicht grote overeenkomst is tussen het vertalen van een literaire tekst en een goed geschreven commerciële tekst. Het verschil tussen beide soorten vertaling betreft het niveau van de inhoud, die bij reclame doorgaans banaler is dan bij literatuur. Maar het taalgebruik van een reclametekst kan heel virtuoos zijn en hoge eisen stellen aan de vindingrijkheid van de vertaler.
Ik kom terug op de vraag hoe kan worden vastgesteld of een vertaling adequaat is? De vertaalwetenschap heeft op die vraag tot dusver weinig concreets geantwoord. Dit komt doordat er misschien al te eenzijdig gestreefd is naar het opstellen van linguistische modellen die universele wetmatigheden van het vertalen aan het licht zouden moeten brengen. Grove generalisaties en twijfel aan de mogelijkheid van het vertalen zijn vaak het gevolg geweest. Als voorbeeld noem ik een artikel van Werner Winter met de omineuze titel ‘Impossibilities of trans- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lation’Ga naar eind4).
Het artikel is niet recent (1961), maar het is mijns inziens typerend voor een bepaald soort nog steeds courante generalisaties over het vertalen. Winter zegt aan het begin van zijn artikel: ‘We want to note several things at this moment. One, sign and meaning cannot be dissociated from one another; (...) meaning does not exist in itself, but only insofar as it becomes manifest in a linguistic feature. (...) no sign and no meaning exists by itself, but only as part of a system.’ Hier is misschien niets tegenin te brengen, maar de auteur schiet wel heel ver door met zijn conclusies. Winter stelt de vraag: ‘Is it not possible to convey in a second language completely, without omission or addition, the content of a statement in the original language (...)? Isn't it the same thing whether we express a certain semantic unit by father or Vater or père?’ Mijn antwoord op die vraag zou zijn: dat is inderdaad hetzelfde. Een Duitser die zijn vader in eigen land aanduidt als ‘Vater’, heeft het nog steeds over hetzelfde als hij, in Engels gezelschap, spreekt over zijn ‘father’. Er zijn wel gevallen te bedenken waarin met Vater en father niet aan hetzelfde wordt gerefereerd, maar dat doet niets af aan het feit dat Vater en father doorgaans wél naar hetzelfde verwijzen. Winter zegt evenwel: ‘The answer must | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
be No. Meaning and form, as I have already pointed out, cannot be dissociated from one another. So if forms differ, a priori, semantic equivalence cannot be expected.’ Als dit waar was, zou het betekenen dat de Engelsman die ‘moon’ zegt, niet hetzelfde aanduidt als de Nederlander die ‘maan’ zegt, zelfs al wijzen ze naar hetzelfde hemellichaam - omdat er verschil is in vorm, wat bij gesproken taal neerkomt op een verschil in klank. Hetzelfde zou dus moeten gelden voor bijvoorbeeld het woord ‘again’ met Britse, respectievelijk Amerikaanse uitspraak. Engelsen en Amerikanen zouden, op grond van het verschil in klank, niet hetzelfde kunnen bedoelen met dat woord. Dit is natuurlijk niet waar. Spelling en uitspraak berusten op conventie; verandering in woordvorm leidt niet automatisch tot verandering van betekenis. In Nederland wordt een tweedehands auto door handelaren aangeduid met het Franse woord ‘occasion’. Maar omdat Nederlandse autohandelaars denken dat het een Engels woord is (en dat is het ook wel, maar het betekent in het Engels nooit tweedehands auto), spreken ze het uit als ə'keɪʒən. Toch bedoelen ze een tweedehands auto, en als zo'n Nederlandse autohandelaar naar Vlaanderen zou verhuizen, zou hij snel leren om ‘okkasie’ te zeggen - en hij zou nog steeds hetzelfde bedoelen. Raymond van den Broeck generaliseert op vergelijkbare wijze in zijn compilatie Inleiding tot de vertaalwetenschap. Hij stelt bijvoorbeeld: ‘Er zijn geen twee taalgebruikers die precies dezelfde termen op dezelfde manier aanwenden.’Ga naar eind5) Dit gaat véél te ver. Natuurlijk kunnen twee taalgebruikers eenzelfde term op een verschillende manier aanwenden, maar daarmee is het niet onmogelijk om hem op dezelfde manier te gebruiken. Als duizend mensen in dezelfde stad constateren dat het regent en vervolgens opmerken: ‘Het regent.’ is het dan aannemelijk dat geen twee van die mensen hetzelfde proberen uit te drukken, bijvoorbeeld alleen maar dat er weer eens water uit de hemel valt? Het is denkbaar om de betekenis van de mededeling uit te strekken tot de individuele implicaties ervan, maar dit gaat te ver. De consequentie zou zijn dat de particuliere implicatie die een mededeling voor iemand heeft op grond van bijvoorbeeld een communicatiestoornis even valabel is als de beoogde betekenis. Een tweede citaat: ‘Twee mensen gebruiken nooit juist dezelfde symbolen om er dezelfde ervaringstypen mee voor te stellen.’Ga naar eind6) Zou dit niet impliceren dat bijvoorbeeld duizend mensen die een dag niet gegeten hebben allemaal een andere formulering kiezen om hun honger-ervaring onder woorden te brengen? Zouden er niet een paar bij zijn die gewoon zeggen: ‘Ik heb honger.’?
Van den Broeck concludeert op grond van de geciteerde overwegingen dat volledige overdracht van betekenis bij het vertalen onmogelijk is. Hij formuleert zelfs twee ‘wetten van de onvertaalbaarheid’, die hij adstrueert met de volgende redenatie: ‘Binnen het systeem kan het teken vele potentiële betekenissen hebben; het is hier dus polysemisch, veeltoepasselijk, of, om het met de woorden van de Saussure aan te duiden, het taalteken heeft vanuit dit standpunt van het systeem geen “betekenis”, maar “betekenisomvang” (valeur). Deze “valeur” omvat alle mogelijke functies die het teken binnen het systeem kan uitoefenen. Aangezien nu deze “valeurs” van de tekens worden bepaald door betrekkingen binnen ieder specifiek systeem, en dus door het systeem van binnenuit worden gelimiteerd (zie de theorie van het “semantisch veld”), is het theoretisch onmogelijk dat twee tekens behorend tot twee verschillende systemen precies dezelfde “valeurs” zouden bezitten.’Ga naar eind7) Naar mijn mening is deze conclusie onhoudbaar. Ten eerste heeft niet elk taalteken vele potentiële betekenissen. Heel wat taaltekens hebben er maar één, de meeste telwoorden bijvoorbeeld. Maar ook als een tekstdeel een veel ruimere betekenisomvang of valeur heeft, dan nog functioneert het per context met een van de deel-betekenissen. Ter onderscheiding van ‘valeur’ kan hier het begrip ‘valentie’ dienst doen. De valentie van een tekstdeel is dan de betekenis die het in een specifieke context heeft, en de valeur is de som van de valenties. Het woord ‘bank’ heeft, zowel in het Nederlands als in het Engels, vele valenties, maar in de meeste contexten is er maar één valentie die functioneert en daarmee de andere valenties buitensluit. De uitzondering wordt gevormd door het bewuste of onbewuste gebruik van dubbelzinnigheid, en dubbelzinnigheid is geen regel maar uitzondering, ook in literaire teksten. Wordt het Nederlandse woord ‘bank’ gebruikt om te verwijzen naar een divanbed (‘Ik slaap wel op de bank.’), dan spelen de valenties ‘toonbank’, ‘werkbank’, ‘schoolbank’, etcetera, geen enkele rol in de communicatie - laat staan de valentie ‘financiële instelling’. En wordt ‘bank’ gebruikt in een context waar het verwijst naar een ‘financiële instelling’, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is het woord in die context volledig equivalent aan het Engelse ‘bank’ in een context waarin het Engelse woord functioneert met de valentie ‘financiële instelling’. Van den Broecks conclusie lijkt dus om twee redenen onjuist. Ten eerste omdat niet alle taaltekens meerdere valenties hebben; ten tweede omdat ze, als ze wél meerdere valenties hebben, in de meeste gevallen maar met één valentie per context functioneren.
De problemen van het vertalen zijn altijd talenpaargebonden, en pas op een heel abstract niveau zijn er universele aspecten aan te ontdekken. Het zou dan ook vruchtbaar zijn als de vertaalwetenschap zich meer zou concentreren op talenpaargebonden onderzoek, gebaseerd op de vertaalpraktijk, om daaruit lessen te trekken voor het vertaalonderwijs, en om vertaaltechnieken te beschrijven die, per talenpaar, bruikbaar zijn. Twee begrippen spelen daarbij naar mijn mening een wezenlijke rol: equivalentie en parafrase. Catford, die ook niet gelooft in het bestaan van volledige equivalentie, heeft de term ‘textual equivalent’ geïntroduceerd, om toch een basis te geven aan de mogelijkheid van het vertalen in de praktijk; onder ‘textual equivalents’ wil hij verstaan: dat wat in de praktijk doorgaat voor equivalenten. Nogal achteloos merkt hij op: ‘The discovery of textual equivalents is based on the authority of a competent bilingual informer or translator.’Ga naar eind8) Catford gaat er wel heel makkelijk vanuit dat zijn competente vertaler inderdaad competent is. De ene vertaler is heel wat competenter dan de andere. Eigenlijk is een vertaler pas werkelijk competent als hij nooit fotuen maakt, en dat komt niet voor. De competentie van een vertaler is altijd relatief. Ook de competentste vertaler maakt fouten, waarbij ik onder fouten gemakshalve versta: gemakkelijk aantoonbare foutieve interpretaties. En interpretatie is nog maar het halve werk. Zodra het gaat om de reproductie in een andere taal kan niet worden verwacht dat één individu een vertaling levert (van een redelijk moeilijke tekst) die, tekstdeel voor tekstdeel én als samenhangend geheel, de dichtst mogelijke benadering is van het origineel. Dit volgt rechtstreeks uit het feit dat niemand de talloze mogelijkheden van de eigen taal allemaal tot zijn beschikking heeft, zodat elke vertaler mogelijkheden mist die een ander zou hebben gezien. Dit is duidelijk gebleken bij een vertaalonderzoek, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in De Revisor.Ga naar eind9) Bij dit experiment bleek dat drie individuele vertalingen van dezelfde literaire tekst - het begin van Malcolm Lowry's Under the Volcano - van de hand van vertalers die tot de besten van Nederland behoren, weliswaar verdienstelijk, maar toch op vrij veel punten niet juist of minder geslaagd waren. Die uitkomst gaf aanleiding tot een pleidooi voor vertalen-in-groepsverband, althans in het geval van moeilijk literair werk. Organisatie en financiering daarvan levert in de praktijk grote problemen op, maar een beperkte vorm van vertalen-in-groepsverband is wel te realiseren. Iedere vorm van individueel vertalen wint al veel als de vertaler samenwerkt met collega's die zijn werk controleren. De laatste jaren zijn in toenemende mate voorbeelden van deze werkwijze te signaleren.Ga naar eind10) Het traditionele bezwaar tegen de groepsvertaling is dat de eenheid van stijl verloren zou gaan. Maar het is een misvatting te menen dat een vertaler zijn eigen stijl geeft aan een vertaling - en het is een misstánd als hij dat inderdaad doet. De stijl van een vertaling wordt bepaald - dient te worden bepaald - door de stijl van het origineel. Als samenwerkende vertalers zich daarvan bewust zijn, zal hun vertaling nooit een mengsel van diverse stijlen worden. De vertalers zullen samen juist beter in staat zijn de stilistische subtiliteiten van de brontaaltekst te reproduceren, terwijl ze bovendien elkaars storende hebbelijkheden in het gebruik van de eigen taal (niemand is daar vrij van) kunnen corrigeren.
Ik kom terug op de begrippen equivalentie en parafrase. Eugene Nida heeft veel geschreven over equivalentie.Ga naar eind11) In zijn eerste boek onderscheidt hij ‘formal vs. dynamic equivalence’, waarmee hij globaal het verschil aangeeft tussen equivalentie van vorm en equivalentie van respons bij de receptor. Dit onderscheid is van weinig praktisch belang, omdat geen enkele serieuze prozavertaler een eventuele vorm-overeenkomst zal laten prevaleren boven overeenkomst van respons. Alleen bijbelvertalers hebben door de eeuwen heen, misschien uit verkeerd begrepen eerbied voor de tekst, ‘formal equivalence’-vertalingen geleverd, en de bijbelvertaling is Nida's vakgebied. Het enige andere soort ‘formal equivalence’-vertaling is de ‘crib’, ‘trot’ of ‘pony’ - woord-voor-woordvertalingen met hoogstens een zekere syntactische aanpassing, die in het Engelstalige onderwijs worden gebruikt. Hoewel het weergeven in een andere taal van een woord in zijn primaire betekenis eigenlijk geen vorm-kwestie | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is (wat is er voor vorm-equivalentie tussen ‘mes’ en ‘knife’, behalve dat het beide substantieven zijn) schijnt Nida dat wel onder ‘formal equivalence’ te verstaan, althans in zijn eerste boek.Ga naar eind12) In zijn tweede boek gebruikt hij alleen nog de term ‘formal correspondence’, waarmee hij voornamelijk verwijst naar overeenkomst van constructie. De ‘formal equivalence’-bijbelvertaling en de ‘pony’ zijn allebei rariteiten die met echt vertalen niets te maken hebben. Bij echt vertalen gaat het altijd om ‘dynamic equivalence’, maar dat begrip omvat zowat elke goed bedoelde weergave. Zelf heeft Nida tijdens een recent congres verklaard dat het begrip ‘dynamic equivalence’ had geleid tot een ‘incredibly wide range of interpretation’.Ga naar eind13) Nida wekt in deze voordracht de indruk het verschil tussen literair en niet-literair vertalen nog altijd te beschouwen als een kwestie van vorm. Hij onderscheidt ‘technical discourse’ (incl. ‘scientific, instructional and business texts’) en ‘literary discourse’ - en merkt dan op: ‘Technical discourse is primarily concerned with the communication of cognitive content, with a minimum of concern for the aesthetic character of the language or the emotive response of the receptor, though it is important that the receptor does not become irritated by the form. For literary texts, however, there is an important motivation to please the receptors by the very form of the text’. Maar nogmaals: bij het vertalen van literair proza zijn veel vormaspecten niet zo belangrijk of zelfs totaal irrelevant, en de vormaspecten die wel een rol spelen zijn doorgaans niet zo heel moeilijk over te brengen in de vertaling. Bij het literair vertalen gaat het om de reproductie van juist dát deel van de stijl dat tot uiting komt in de eigenheid van woordkeus. Nida deed in zijn recente voordracht een poging het begrip ‘dynamic equivalence’ nader af te bakenen, maar het resultaat is niet erg verhelderend. Hij kwam tot deze conclusie: ‘Translations which focus upon cognitive content in some instances or upon emotive response in others may be regarded as dynamic equivalence (D-E) translations.’ Dit wekt de indruk alsof het overbrengen van ‘cognitive content’ en het realiseren van eenzelfde ‘emotive response’ elkaar min of meer uitsluiten. Maar natuurlijk probeert een vertaler allebei: zowel de ‘cognitive content’ als de ‘emotive response’ te reproduceren. Dat kan ook eigenlijk alleen maar sámen gaan, want de ‘emotive response’ van een vertaling kan niet gelijk zijn aan die van het origineel wanneer niet ook de ‘cognitive contents’ van brontaaltekst en vertaling gelijk zijn.
Beter dan de tweedeling ‘formal correspondence - dynamic equivalence’ is het onderscheid equivalentie en parafrase, waarbij parafrase heel simpel al datgene omvat wat niet equivalent is. Zoals gezegd ontkennen Catkin, van den Broeck en anderen het bestaan van volledige equivalentie, zelfs op woordbasis. Die ontkenning berust op het idee dat elk woord meerdere valenties bezit en dat het complex van die valenties nooit geheel samenvalt met het complex van valenties van een zogenaamd equivalent. Maar naar mijn mening vervalt dat argument omdat een woord of tekstdeel in de meeste gevallen maar met één valentie tegelijk functioneert en omdat volledige overlapping van valentie (equivalentie) dan vaak te realiseren is. Het Nederlandse woord ‘blauw’ is bijvoorbeeld doorgaans het equivalent van het Engelse ‘blue’. Het Engelse ‘blue’ kan soms ook ‘somber, gedeprimeerd’ betekenen, maar volgt daaruit dat ‘blue’ in ‘a blue sky’ en ‘blauwe’ in een ‘blauwe lucht’ niet equivalent zijn omdat de valentie ‘somber’ van ‘blue’ zou meespelen in ‘a blue sky’? Is de valentie ‘blauw’ van ‘blue’ als het ware gekleurd door de valentie ‘somber’ en is blauw dus voor de Engelstalige een somberder kleur dan voor de Nederlandstalige? Daar is geen sprake van. Het is waar dat ‘blue’ en ‘blauw’ geen volledige equivalenten zijn, want in bepaalde contexten hebben ze niet dezelfde valentie. Het zijn dus contextgebonden equivalenten. Volledige equivalenten zijn althans bij het literair vertalen niet talrijk, maar contextgebonden equivalenten zijn er in grote getale. Bij het vertalen Engels-Nederlands zijn doorgaans zeker voor 50% van de tekstdelen contextgebonden equivalenten te vinden. Ze worden alleen niet alle gebruikt. Ze moeten soms plaats maken voor parafraseringen omdat de idiomatische eisen van de doeltaaltekst het gebruik van het equivalente tekstdeel in de weg staan. Ter nadere illustratie neem ik de eerste zin van het verhaal The Whole and the Part van de Engelse auteur Anthony Paul: ‘I amble along the street with my overcoat loose and flapping’ In de Nederlandse vertalingGa naar eind14) is dit geworden: ‘Ik slenter over straat met mijn jas slobberig open.’ De elementen ‘I’, ‘street’ en ‘my’ zijn vertaald met ‘Ik’, ‘straat’ en ‘mijn’. Dit zal niemand verbazen, want ze worden in bijna iedere context zo vertaald. Er bestaat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in deze gevallen een vast equivalent dat vrijwel altijd voldoet. Anders is het met de woorden ‘along’ en ‘with’. ‘Along’ moet in de ene context worden weergegeven met ‘over’, in de andere met ‘langs’, soms met ‘mee’, soms met ‘verder’, enzovoort. Hetzelfde geldt voor ‘with’. De weergave ‘met’ zal het vaakst voldoen, maar soms moet ‘with’ weergegeven worden met ‘bij’, ‘van’, ‘voor’. Maar er bestaat geen keuze. In het zinnetje ‘I have some money with me’ kan ‘with’ alleen correct weergegeven worden met ‘bij’. Men kan dus twee typen contextgebonden equivalenten onderscheiden (b.v. met de termen ‘primair’ en ‘secundair’): equivalenten die in vrijwel elke context voldoen en die waarbij de keuze steeds bepaald wordt door de doeltaalcontext.
Ontbreekt het equivalent, dan moet de vertaler zijn toevlucht nemen tot parafrase. Er zijn twee soorten parafrase te onderscheiden: a) die waarbij door middel van tekstdelen met corresponderende valentie zoveel mogelijk hetzelfde wordt uitgedrukt en b) die waarbij door middel van tekstdelen met duidelijk andere valentie zoveel mogelijk hetzelfde wordt uitgedrukt. Een voorbeeld van het eerste type parafrase in de geciteerde zin is de weergave van ‘amble’. De technische betekenis van dit woord is ‘in de telgang lopen’. In het Engels heeft het de betekenis gekregen van ‘op je gemak lopen’ of ‘... rijden’. Een echt equivalent ontbreekt, want er is geen Nederlands werkwoord met de valentie ‘op je gemak lopen zoals een paard’. Menig gebruiker zal misschien geen associaties met een paard meer hebben, maar een echt equivalent is er toch niet. De vertaler moet een keuze doen uit diverse mogelijkheden (slenteren, drentelen, kuieren) met corresponderende valentie. Een duidelijk voorbeeld is ook het woord ‘tough’. In zijn concrete, primaire betekenis heeft dit woord een equivalent in het Nederlandse ‘taai’. Maar het wordt doorgaans gebruikt in een afgeleide betekenis en er is een heel scala van woorden in het Nederlands nodig om alle nuances daarvan te dekken (hard, keihard, stoer, ruw, zwaar, moeilijk, lastig, beroerd, etc). waaruit de vertaler op basis van de context het beste moet kiezen. Een typisch voorbeeld van het tweede soort parafrase is de weergave ‘zo wit als sneeuw’ met b.v. ‘zo wit als kapok’ in een taal die geen woord voor sneeuw heeft. Maar ook alle vormen van constructionele verandering ten opzichte van het origineel - hetzij gedicteerd door de eisen van het doeltaalidioom, of door de vertaler toegepast om een bepaald stilistisch doel te bereiken, de zogenaamde ‘shifts’ (Catford) of transformaties, vallen onder de parafrase. Een voorbeeld daarvan in de geciteerde zin is de vertaling van ‘loose and flapping’ met ‘slobberig open’. Al kunnen ‘slobberig’ en ‘open’ worden gezien als secundaire equivalenten van ‘flapping’ en ‘loose’ - toch is hier sprake van transformatie, door het wegvallen van ‘and’ en de omkering van de volgorde. Vaak is door transformatie een zeer equivalente werking te bereiken, denk aan de vertaling van ‘in the country’ met ‘buiten de stad’ of van ‘I don't mind’ met ‘Ik vind het best’. Een voorbeeld van puur idiomatische transformatie is bijvoorbeeld de vertaling van ‘I am going’ met ‘Ik ga’ in plaats van met ‘Ik ben gaande’. Het per talenpaar rubriceren van de talrijke vormen van transformatie kan heel vruchtbaar zijn in het vertaalonderwijs.
In de praktijk van het vertalen levert het vinden van equivalenten doorgaans weinig problemen op. De woordenboeken bieden hier voldoende uitkomst, en het lijkt aannemelijk dat het produceren van equivalenten aan een computer zou kunnen worden toevertrouwd, omdat ze door de context worden gedetermineerd. Bij de parafrase in haar vele verschijningen doen zich de grote moeilijkheden voor, vooral bij het vertalen van literatuur. Want het analyseren en reproduceren van valenties van bepaalde tekstdelen kan daarbij heel moeilijk zijn. Het is dan nodig te peilen welke plaats het betreffende tekstdeel inneemt in het expressieve, emotieve en sociale spectrum van de taal. In een Engelse tekstGa naar eind15) staat bijvoorbeeld dat iemand ‘well and truly sloshed’ was. Oppervlakkig beschouwd is de valentie van ‘sloshed’ dronken, maar is deze term relativerend of vol pathos, ordinair of kwasideftig, origineel of juist erg afgesleten. Er zijn qua (on)gewoonheid van expressie, sociaal niveau van gebruik en mate van persoonlijke betrokkenheid duidelijke verschillen tussen Nederlandse woorden en uitdrukkingen als: beneveld, boven zijn theewater, tipsy, beschonken, zatjes, zat, apezat, torrezat, bezopen, laveloos, als een meloet, als een Maleier, kachel, teut, onbekwaam, etcetera. Met welke term correspondeert ‘sloshed’ het meest, wat is de beste parafrase? Zoals de stijl van een literaire tekst wordt bepaald door de speciale eigenheid van woordkeus en constructie, zo wordt de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waarde van de literaire vertaling bepaald door de mate van correspondentie van de parafrase, en vooral door de wijze waarop de bijzondere plaats van bepaalde tekstdelen en combinaties daarvan in het taalspectrum door de vertaler is gereproduceerd. Ook literaire teksten bestaan, zoals gezegd, voor een belangrijk deel uit elementen die behoren tot de standaardtaal, het neutrale, conventionele taalgebruik. Die elementen behoren tot het grote midden van de genoemde spectra. De niet-literaire, zuiver informerende tekst bestaat voor een groter deel uit tekstdelen die behoren tot dit grote midden dan het geval is met de literaire tekst die voor een deel bestaat uit elementen met een emotieve, expressieve of sociaal-indicatieve signaalfunctie. De vertaalcriticus dient zich hiervan bewust te zijn en zich niet te beperken tot het turven van foutieve interpretaties. Als hij een enigszins fair oordeel wil kunnen vellen, moet hij ook de vondsten in een vertaling verdisconteren; de mooie oplossingen door middel van geslaagde parafrasering. Serieuze vertaalkritiek kan een belangrijk onderzoeksterrein vormen voor de vertaalinstituten, mede omdat daar de groepen bijeen zijn die, mits men het eens wordt, enige objectiviteit waarborgen bij de beoordeling. In dat geval zal de vertaaltheorie ten dele moeten wijken voor de vertaalempirie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Korte verduidelijking van gebruikte termen
|
|