beschot, een niet zo harde schop met de punt van zijn schoen zoals mensen wel doen als ze willen kijken of iets van goed hout is gemaakt. Mieneke speelde gewoon door. Vroeger dachten ze dat Mieneke doofstom was, maar ze was alleen maar een stil kind. Ze sloeg met haar schepje op de onderkant van een zandvormpje. Ze had al een hele rij taartjes gemaakt op een plank die over de randen van de zandbak lag, maar ze hield nooit op voor ze een plank vol had. Arie zette een voet op de rand van de zandbak. Z'n wijde sokken waren van achteren in zijn verkaalde schoenen gelopen, die met een touwtje door het bovenste gaatje waren dichtgebonden. Ik begon heel stil adem te halen, zoals wanneer je in het donker verstoppertje speelt en degene die 'm is vlakbij staat, maar je nog niet ziet. Dat was alleen spannender, je trilde om weg te rennen, terwijl ik nu niet zou kunnen bewegen, al brak er brand uit.
Hij gaf een schop tegen Mieneke's plank. Een paar taartjes stortten in. Het kind keek verbaasd op, zocht een plastic vormpje uit het zand en begon dezelfde figuurtjes opnieuw te maken, zachtjes tegen de plank keuvelend. Afwachtend of ik iets zou doen, keek hij opzij, maar ik begon alleen nog zachter adem te halen - ik haalde al bijna geen adem meer en de vogels in de pereboom bij Esser kwetterden als gekken en dat met die warmte en een mus wipte op het grasrandje, stomme mus! - en ik bleef nog stiller zitten hoewel het eigenlijk niet meer stiller kon.
Plotseling gaf hij een harde schop tegen de plank, die kantelde en op Mieneke's handjes terecht kwam. Ze keek verbaasd op, van mij naar Arie, schrok en brulde. Hij keek, na een knik, nieuwsgierig hoe ik dat zou opnemen en op zijn rode gezicht begon een grijns en ik begreep dat ik langzaam in een fuik werd gedreven. Het kon nu niet lang meer duren. En er zou niemand komen. Hij begon om de zandbak heen te lopen. In een reflex stond ik op. Hij grijnsde nu breed: ‘zo meissie, wat moes je nou hè? wat moes je nou eigelijk’. Praten kon niet, maar ik haalde ineens diep adem en kijkend naar z'n magere witte benen gaf ik er een harde schop tegen. Het ging vanzelf. Ik was te bang om goed te weten wat ik deed, maar ik wist dat ik verloren was. Ik kon niet meer terug. Nu zou het gebeuren, ik had geen flauw idee wát, evenmin als ik, braaf dom, begreep wat er met Diny was gebeurd, wat me achteraf verbaast, want als in de wei achter ons huis de stier werd gebracht, dan bleven we rustig staan kijken en je hoort altijd zeggen dat plattelandskinderen al heel vroeg weten waar Abraham de mosterd haalt met al die dieren in de buurt, misschien was ik niet zo slim want het enige dat ik begreep was, dat het veel en veel erger moest zijn dan het ergste pak slaag.
Toen sloeg een bom van gezegende woede in. Het leek of ik opzwol. Ineens kreeg ik weer de beschikking over mijn ledematen - en hoe! Die vuile, gemene, slijmerige viezerik, dat gore stuk ellende. Verdomme! - ik verbaasde me er niet eens over dat ik inwendig vloekte terwijl vloekwoorden bij ons thuis toch hoog werden opgenomen. Als je ‘hè bah’ tegen eten zei, dan moest je je mond al spoelen, dus dan kun je wel nagaan - ik zou 'm. Furieus schopte ik door en in m'n woede of angst vergat ik zelfs m'n afkeer om 'm aan te raken en stompte tegen z'n maag, z'n kin, ik timmerde op z'n vette gele haren toen hij bukte en merkte niet eens dat hij niets terug deed. Hij liep achteruit tot hij met z'n rug tegen het hek stond. Ik raasde door. Tot het tot me doordrong dat ik al een tijdje een bekend geluid had gehoord: het tikken van m'n moeders trouwring tegen het raam, telkens driemaal snel achterelkaar.
Ik ontnuchterde direct.
M'n vuisten waren nog gebald en ik voelde dat m'n ogen donker stonden - je kijkt als een onweerswolk, 't is maar goed dat je niet in de middeleeuwen leeft, want dan hadden ze vast gedacht dat je het boze oog had. Nou ja, wisten die mensen veel - en terwijl ik omkeek - ja hoor, ze stond voor het raam van de slaapkamer, vinger opgeheven - maakte Arie het hek open en rende weg. Omdat ik daar niet zo gek kon blijven staan, liep ik maar weer naar de zandbak, Mieneke helpen nieuwe taartjes bakken. Hoewel ik het een vreemde bezigheid vond na alles wat er gebeurd was, maar dat had je ook na een film: de uitgehongerde wees had eindelijk zijn ouders teruggevonden van wie hij door een stalknecht was geroofd en aan rondreizende zigeuners verkocht en je zat nog met tranen in je ogen in je stoel en dan zei je moeder of je tante dat je je das om moest omdat het buiten nog behoorlijk fris was. En even later stond je dan weer bij de bakker voor een halfje wit. We hadden al gauw een halve plank vol. Mieneke was niet zo onverstoord ijverig als anders en toen haar moeder uit de keukendeur riep dat ze terug was, waggelde ze gauw naar haar toe.
Mijn moeder zat aardappelen te schillen toen ik binnenkwam. Op de keukenkruk.