beter kan ik mij voorstellen hoe hij er uitziet. Als je ervoor gedaagd wordt moet je eerst een poos wachten tegenover een groene tafel, in het gezelschap van een begeleider die een uniform draagt zonder distinctieven, en niet wil praten. Eindelijk komt de commissie binnen. Het zijn vijf heren, van verschillende gestalte maar allemaal met bolle magen onder hun donkere pakken. Zij schuiven heen en weer zonder naar je te kijken, totdat zij ieder hun juiste plaats achter de tafel gevonden hebben. Dan mompelen zij even tegen elkaar en wisselen papieren uit. Daarna richten zij hun blik op je.
Mijn God! Zij kijken allemaal hetzelfde, uit dezelfde ogen.
Nadat ik onvolledig aangekleed een kwartier had zitten lezen met mijn voeten op mijn bureau, intussen krabbend aan lichaamsdelen en schrapend en peuterend, sprong ik met een vloek overeind om het officiële gedeelte van de dag te beginnen. Bijna tegelijk schoot ik in een halve lach bij de gedachte dat ik ooit mijzelf een goed of leuk mens zou willen noemen.
Het was niet iets nieuws. Ik kan mij niet herinneren dat ik wel eens morele zelfvoldoening ondervonden heb. Evenmin geloof ik dat anderen er recht op hebben. De mensheid is een zootje zondaars waar af en toe iets aardigs uitkomt, soms nogal wat gemeens en meestal veel onzijdigs waar je warm noch koud van wordt. Zo zie ik het sinds lang, maar de twijfel is niet helemaal overwonnen. Misschien is er toch een duidelijk onderscheid te maken tussen goeden en slechten, sympatieken en onsympatieken, aardigen en zakken? Soms in het gesprek en vaak in de publiciteit zie ik mensen haast exploderen van verontwaardiging en minachting voor elkaar. Soms word ik zelf woedend en zou iemand te lijf willen met een gebroken fles; heb ik dan toch werkelijk gelijk, op grond van beginselen?
Maar nee. Na het opspringen en die zinloze vloek was mijn twijfel voorlopig weer overwonnen. Je kijkt ineens dwars door jezelf heen en constateert de aanwezigheid van niets dan brommerige organen verpakt in een kriebelig vel. Je kan het onverkwikkelijk noemen of goddelijk, dat kan mij niet schelen; je moet alleen niet denken dat jouw gebrom iets hoogstaands heeft.
Drie dagen lang toen Y. in het ziekenhuis lag en ik in mijn eentje alle kamers bewoonde, voelde ik mij ontroerd door het lot van onszelf en de medemens. Pijn, angst, onzekerheid en verlies zijn ons deel, zoals je best weet maar van een afstand niet hard ondervindt. Nu ondervond ik het, en eerbiedigde de overmacht.
Mijn verbeelding voer er wel bij. De routine was verbroken, en op zaterdagmorgen in bed bedacht ik binnen een uur vier tema's om verder over te denken en misschien over te schrijven. Zo'n vruchtbaarheid komt zelden voor, en je vraagt je dan af of je zou moeten zorgen dat je meer beroeringen ondervond, om productiever te worden.
De productiviteit zou misschien uitblijven, want daar is een hoop werk bij nodig. Laat dat argument desnoods vallen: het zou toch de moeite waard kunnen zijn om zo te leven, intens en kreatief, net wat je wou.
Ik vraag mij af of iemand als zijn ontroering en scheppingsdrang niet afhingen van de omstandigheden maar met een drukknop of een pil teweeggebracht konden worden, zich vaak van dat middel bedienen zou. Waarschijnlijk niet. Voorzover ik weet vinden wij allemaal scheppend werk heel mooi, maar worden wij door onze natuur onweerstaanbaar getrokken naar kalmte en welstand en het genot van een glaasje wijn.
Je ziet het aan onze beschaving, die bijna nergens meer aan gelooft, niet aan het geloof en niet aan eer en deugd en liefde, of aan grote daden; alleen aan welzijn. Je ziet het ook aan mijzelf, want terwijl ik genoot van de irrigatie door rood bloed en zilte tranen was tegelijk te merken hoe ik uitkeek naar het gewone evenwicht.
Nu is Y. alweer een paar dagen terug, en ik heb alleen nog de vier tema's genoteerd staan in mijn boekje. Dit is er een van.
Toen ik na mijn dagelijkse goedbedoelde gymnastiekoefeningen uitgestrekt lag op bed kwam de zon door en bestraalde mijn naakte onderlijf. Mijn bovenhelft bleef in de schaduw, en ik had een uitzicht op regenwolken. De zon scheen van om de hoek, en warmde mijn buik en geslacht en dijen op. Nauwelijks was ik er mij van bewust of het licht vergrijsde alweer. Alleen de herinnering aan de warmte duurde nog even.
Dit is te futiel als aantekening, zou je kunnen denken. Ik vind dat ook, enerzijds. Anderzijds moet in aanmerking genomen worden dat ik mij sinds het ontwaken treurig had gevoeld vanmorgen - niet gezond,