Ik herkende hem bijna alleen aan zijn haar. Zijn sterk ingevallen gezicht was vrijwel net zo wit als het kussen en de lakens, terwijl hij altijd een gezonde buitenkleur had gehad. In zijn neus was een infuus bevestigd, evenals in zijn rechterarm. De flessen met vocht hingen in een stellage naast zijn bed. Van onder de dekens kwam nog een slang die uitmondde in een aan het bed opgehangen zware plastic zak waarin donker, troebel vocht zat.
Ik stond al een paar minuten te kijken toen de andere patiënt zachtjes tegen me zei: ‘Hij is nog niet best, hij moet nog veel slapen... maar het gaat wel vooruit’.
Ik legde de bloemen neer op het voeteneind en liep naar de deur.
‘Ik zal straks wel even aan een zuster vragen om ze in het water te zetten’, zei de vrouw, ‘moeten we nog zeggen van wie ze zijn, ik bedoel, wie er geweest is?’
‘Gerard’, antwoordde ik, ‘zeg maar, dat Gerard er even geweest is’.
Toen ik buitenstond trilde ik van de zenuwen. Het fietsslot kon ik nauwelijks openkrijgen. Wat had ik kunnen zeggen, als de aannemer wakker was geweest? Bloemen namens de vaste ploeg? Ik was toch in de buurt, dus ik dacht, kom?
Ik was ruim op tijd terug op school. Marjan zat in mijn klas. Op mijn stoel. Ze merkte eerst niet eens dat ik binnenkwam.
‘Aan het mediteren?’ vroeg ik. Ze schrok.
‘Ik ben hier maar even gaan zitten’, zei ze, ‘jij was toch weg, en Dijkhuis terroriseerde de lerarenkamer, je kent dat wel, met dat ontzettend reactionaire gezeur over stomme, luie leerlingen en zo’.
Ik deed het temerige stemgeluid van Dijkhuis na: ‘Die afschuwelijk ongeïnteresseerde leerlingen die absoluut geen manieren hebben, geen enkel besef van wat waardevol is in onze samenleving, en toch menen dat ze ons wel eventjes kunnen vertellen hóe we precies wàt moeten onderwijzen, nietwaar juffrouw Vernooy?’
Juffrouw Vernooy keek me lachend aan.
‘Ze kunnen alleen maar lusteloos in de bank hangen’, ging ik door op nasale toon, ‘in hun ongewassen en gescheurde spijkerkleding’.
‘Tuig is het’, zei Marjan.
‘Precies, tuig van de richel’.
Ik wilde nog een paar dingen nakijken voor het volgende uur, maar durfde Marjan niet te vragen om op te staan. Ik ging in één van de leerlingenbanken zitten en voelde me belachelijk klein en onhandig met mijn knieën tegen de onderkant van het tafeltje. Marjan keek op me neer en glimlachte weer.
‘Voel jij je machtig, als je hier zo zit?’ vroeg ze na een paar minuten.
‘Ik ben dan machtig, ik heb macht, of ik er gebruik van maak, hangt van de omstandigheden af’.
‘Dat vroeg ik niet... ik wou weten wat je voelt’.
Ik reageerde niet, maar bleef haar wel aankijken. Langzamerhand kwam ik in een klas met kinderen te zitten en Marjan was de aardige, soms te aardige juffrouw van wie we Nederlands hadden. Er zaten drie vriendjes bij me in de klas met wie ik elke dag domino speelde. Iedere ochtend.
‘Waarom staar je me zo aan?’ vroeg Marjan.
‘Oh, niks... ik droomde wat weg’.
‘Een mooie droom?’
‘Een hele mooie droom, met veel zonlicht, lachende kinderen, plezier, ijsjes... geluk’, zei ik.
‘Kwam ik er ook in voor?’
‘Zo af en toe’.
‘En vond je...’ De rest van de zin ging verloren door het indringend geluid van de bel voor het volgende uur. Na enkele seconden kwamen er al een paar leerlingen met veel geschreeuw en gebonk de klas binnen rennen. Betrapt, stond er in hun ogen te lezen.
Het lesgeven ging me steeds makkelijker af. Ik merkte bij mezelf dat het soms bijna volledig routine werd. Ik had een aantal lesschema's opgesteld waarbinnen leerlingen vooral voor zichzelf moesten werken en elkaars produkten moesten corrigeren. Tot mijn (en misschien ook hun eigen) verbazing hielden ze zich perfekt aan de opdrachten. De rector kwam een keer kijken; het was zo stil, dat hij dacht dat er geen les werd gegeven. Niet beseffend dat hij eigenlijk gelijk had, verdween hij weer snel, nadat hij zich had verontschuldigd.
Toen ik een keer een leerling voor een gering vergrijp de klas uitstuurde, durfde ik mezelf later pas te bekennen, dat het me had opgelucht. Het was te netjes, te geordend, en vooral te onpersoonlijk. Dijkhuis zou trots op me zijn (‘gelukkig zijn er ook nog jonge collega's die wel de wind eronder kunnen houden’).
Ondanks mijn angsten na het eerste bezoek ging ik een week later toch weer naar het ziekenhuis. Ik meldde me bij de portier.