In deel 9 van het Volledig Werk van Multatuli zijn drie brieven te vinden, die hij in juni 1854 over dit avontuur aan zijn vriend Van der Pool geschreven heeft. Hij noemde ze Bulletin van 't tooneel des oorlogs 1, 2 en 3 en deed aan zijn vriend uitvoerig verslag van zijn pogingen in contact te komen met de briefschrijfster die zich alleen ‘Elise’ noemde. Ze had Van der Pool gevraagd te schrijven Poste Restante Voorburg en Dekker besteedde er enige dagen aan uit te vinden wie daar in de buurt voor een wat oudere Indische heer met een knappe jonge dochter konden doorgaan. Ze waren dus niet te vinden, want zo stom was Elise nu ook weer niet dat ze haar voordelige positie bij de oude heer Holmberg de Beckfelt in gevaar zou brengen. Tot haar krijgslisten had behoord de eis dat de briefschrijver, die van zijn kant óók anoniem bleef, zich op een bepaalde dag op de Plaats moest opstellen voor de winkel van Teupken, een herenmodemagazijn met specialiteit in tropenuitrusting, wat nogal toepasselijk mocht heten.
Dekker en zijn vriend voldeden aan de eis, maar waren zo voorzichtig niet te voet te komen maar per rijtuig. Niemand te zien. Het was allemaal blijkbaar een flauwe grap. ‘Men heeft de grap willen hebben de huwelijksheer met groene handschoenen en begeerige blikken in de kerk te zien zitten en later dienzelfden heer in uniform bij Teupken te zien patrouilleeren. Wie weet, wie daar boven voor het raam zaten en hoe goed het is dat wij in een rijtuig hebben gezeten. De geheele zaak is duidelijk een mystificatie’.
Dekker had half gelijk maar van de zaak kwam verder niets, hoewel hij in zijn laatste verslag aan Van der Pool zegt van plan te zijn nog eens in Den Haag te informeren wie er boven Teupken woonde. Wie dat was heeft hij waarschijnlijk nooit geweten, maar wij des te beter sinds de Haagse Multatuli-speurder mr J. Kortenhorst in het Jaarboek Die Haghe van 1969 verslag heeft gedaan van zijn onderzoekingen terzake. De bewoners van het bovenhuis waren Elise van der Meyde en haar oude heer. Kortenhorst veronderstelt dat Elise zich in het onderhoud van de oude Holmberg de Beckfelt niet helemaal veilig voelde en naar vaster grond uitzag.
In de eerste uitgave van Multatuli's brieven door zijn weduwe Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel, zelf ook een officiersdochter, geeft zij een paar aanvullingen op de brieven van Dekker aan Van der Pool. Dekker had hem tegenover haar beschreven als ‘moedig, vastberaden en door en door deugdzaam’ en met kennelijke instemming verhaalt zij hoe Van der Pool alles in het werk stelde om zijn twee Indische kinderen goed te verzorgen. Alles had hij geprobeerd, tot de huwelijksadvertentie toe waarvan hier dus sprake is.
Van der Pool zal best een aardige man zijn geweest, maar het komt bij Mimi evenmin als bij Dekker of Van der Pool zelf op dat de meest logische en deugdzame oplossing voor zijn problemen zou zijn geweest de kinderen te laten opvoeden door hun eigen moeder, namelijk zijn ‘inlandsche huishoudster’, zijn njai, die hij in Indië had achtergelaten. De dubbelzinnige koloniale moraal, waaraan Multatuli zich later in ander opzicht zou stoten, hield immers in dat een ‘fatsoenlijke’ Hollandse man natuurlijk niet met zijn njai kon trouwen. Het was al heel wat als hij de verantwoordelijkheid voor zijn kinderen bij deze njai op zich nam, maar dan had de moeder er verder ook niets meer mee te maken.
Nu, van een huwelijk met Elise kwam niets. Jammer misschien voor ‘Pool’, gelukkig voor haar. In 1856, twee jaar na dit halve avontuur met de Indische officier, trouwde zij met Holmberg de Beckfelt. Het kwam Holmberg op een totale verwijdering met zijn kinderen te staan. Niet geheel onverwacht. Vóór het huwelijk had hij drie kapitale huizen voor Elise gekocht (in een daarvan, Koninginnegracht 22, is nu het bureau van de garnizoenscommandant gevestigd, weet Kortenhorst te melden) en hij moet haar nog heel wat meer buiten de erfenis hebben geschonken. Haar toekomst was verzorgd, wat hem ook mocht gebeuren. Het echtpaar vestigde zich in Brussel, waar Elise als jonge weduwe bleef wonen toen haar man al na een jaar overleed. De douairière Holmberg de Beckfelt. 's Zomers verbleef zij meest in haar huis aan de Koninginnegracht in Den Haag, 's winters maakte zij het wat opgewekter uitgaansseizoen in Brussel mee. Zij overleed in 1909 in Den Haag.
Veertig jaar leefde de douairière als bemiddelde weduwe afwisselend in België en Nederland, door vele oud-Indischgasten en verlofgangers gekend en beroddeld. Zij kon er haar Haagse neus voor optrekken, want dankzij haar suikeroompje's nalatenschap beschikte zij over relaties in alle kringen. Een van haar veroveringen was de Indische planter James van Tuyll, die haar tijdens zijn verlof in Brussel had ontmoet...
Tweede entree van de Haagse cocotte in