Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De wet van het effect
| |
VermijdingslerenGa naar eind4)Het afleren van ongewenst gedrag lijkt op het eerste gezicht eenvoudig oplosbaar: je draait de Wet van het Effect om en straft ongewenste gedragingen zo lang af tot alleen gewenste gedragingen overblijven. Dat werkt, sterker het is gewoon de Wet van het Effect: het uitblijven van succes bij bepaalde gedragingen is voor het organisme een vorm van bestraffing van deze gedragingen, omdat behoeftebevrediging uitblijft; het uitblijven van bestraffing voor bepaalde gedragingen kan een beloning van die gedragingen betekenen. Zo bezien zijn leren door beloning (of het uitblijven van straf) en leren door bestraffing (of het uitblijven van beloning) onlosmakelijk met elkaar verbonden: het één impliceert het ander. Toch duiken er moeilijkheden op, wanneer wij bestraffing doelgericht gaan gebruiken om het leren te sturen. Die moeilijkheden zijn van zowel theoretische als van praktische aard. Die van theoretische aard - is vermijdingsleren wel helemaal consistent met de Wet van het Effect? - laat ik onbesproken, omdat ze alleen vaklui zullen opwinden. De praktische pro- | |
[pagina 18]
| |
blemen zijn interessanter en daarom ga ik daar iets verder op in. Probeert men een zo zuiver mogelijke situatie van vermijdingsleren te scheppen, dan richt men de leersituatie zo in, dat hij permanent onaangenaam, d.w.z. bestraffend is. In die situatie kan het lerende organisme alleen verandering brengen door het gewenste gedrag te vertonen. Een kat wordt in een kooi gezet, waarvan de metalen bodem om de paar seconden onder (men mag hopen: lichte) electrische stroom wordt gezet. Uiterst onaangenaam. Dat houdt alleen op als het beest met regelmaat op een handel drukt. Een dergelijke vorm van leren is doeltreffend in de zin, dat het geleerde gedrag zeer resistent tegen uitdoven is. Bij beloningsleren moet het belonen worden voortgezetGa naar eind5), bij vermijdingsleren is voortgezette bestraffing niet nodig. De kat uit het voorbeeld zal het geleerde gedrag nog lang blijven vertonen zonder dat het de experimentator stroom kost. Hij hoeft er zelfs niet bij te blijven. Hij schakelt de stroom uit en gaat naar huis. De kat, die niet in de gaten heeft dat zijn wereld veranderd is, blijft doorgaan het geleerde gedrag te vertonen. Ook mensen leren op die manier, en het resultaat is vergelijkbaar: grote resistentie tegen uitdoven. BroadbentGa naar eind6) geeft daarvan een amusant voorbeeld. Wie in een restaurant een zeer goede maaltijd krijgt voorgezet, is geneigd er bij volgende gelegenheden terug te keren: de Wet van het Effect. Wie een zeer slechte maaltijd krijgt voorgezet, is geneigd dit restaurant in de toekomst te mijden. Vervangt dit restaurant zijn kennelijk incompetente chef door een betere, dan dooft daardoor het vermijdingsgedrag van de klant nog niet uit: hij weet niet dat de wereld veranderd is. Hij weet wel dat dat mogelijk is, maar hij loopt het risico liever niet. Vermijdingsleren, leren door bestraffing is een zeer doeltreffende techniek wanneer het niet zeker is dat wij erbij kunnen blijven om het gewenste gedrag (via beloningen) gaande te houden. De angst voor de straf houdt het gaande. ‘This may be why the technique appeals so much to people who want to keep human behaviour within social bounds, discourage crime, and so on. If one can not be sure of visiting every action with its just consequences there is a good deal to be said for using punishment for wrong actions’Ga naar eind7). Vermijdingsleren heeft zo zijn eigen nut, maar ook zijn eigen problemen. Daar kom ik nu aan toe. Ik noem er drie. Het eerste is, dat het verband in tijd tussen gedrag en de daaraan verbonden consequentie bij vermijdingsleren kritischer is dan bij beloningsleren. Wanneer bestraffing van bepaald gedrag niet onmiddellijk op dat gedrag volgt, dan zal die bestraffing gedrag, dat zelf tot onmiddellijke beloning leidt, niet onderdrukken. De onmiddellijke beloning gaat dan de uitgestelde straf domineren. Wie op een feestje teveel drinkt, weet dat hij daarvoor de volgende ochtend gestraft zal worden met een stevige kater. Maar het feestje is nu leuk en nòg een glas verhoogt de feestvreugde: live now, pay later. Een tweede probleem is, dat bij vermijdingsleren de straf zorgvuldiger gedoseerd moet worden dan de beloning bij beloningsleren. Wordt de bestraffing en bijgevolg de angst daarvoor te groot, dan is er de kans dat het geleerde gedrag aftakelt of zelfs geheel verdwijnt, verstijfd als men is door angst. Dit, empirisch geconstateerde verschijnsel, staat bekend als de wet van Yerkes-DodsonGa naar eind8). Het derde probleem is dat vermijdingsleren gemakkelijk leidt tot weerzin tegen de leersituatie in haar geheel, die zich zal uiten in ontsnappingsgedrag. In plaats van het gewenste gedrag te leren, probeert men de situatie geheel te vermijden, fysiek door weg te lopen of door niet te komen opdragen, of psychologisch door inert te worden en mentaal ergens anders te verkeren. Is fysieke of mentale ontsnapping niet mogelijk in een gegeven situatie, dan zijn pathologisch gedrag en, op wat langere termijn, een neurotische gesteldheid bij het slachtoffer de gevolgen. Dit alles leidt tot de conclusie, dat als men leren wil stimuleren, men het beste kan werken met de Wet van het Effect in de vorm van het belonen van het gewenste leergedrag en/of van het gewenste resultaat. Die conclusie is gebaseerd op leertheoretische gronden: dat werkt het beste en heeft de minste verstorende neveneffecten. Dat men ook om humanitaire redenen aan beloningsleren de voorkeur kan geven boven vermijdingsleren - en ik ben die mening toegedaan - is dan een niet onbelangrijk, maar toch bijkomstig argument. | |
Leren in de schoolLeren doen mensen (en dieren) voortdurend, maar de leersituatie bij uitstek is het onderwijs. Van alles moet daar worden aangeleerd en eveneens van alles moet | |
[pagina 19]
| |
blijvend (misverstanden) of althans tijdelijk (leren verstorend gedrag) worden afgeleerd. Schools leren verloopt wel niet uitsluitend volgens de hiervoor beschreven psychologische principes - ik wees daar al eerder op en doe dat nu opnieuw, omdat ik bang ben voor al te naief te worden versleten - maar zij spelen daarbij wel een belangrijke rol. Iedereen weet dat: goede, dat wil zeggen door de leermee- | |
[pagina 20]
| |
ster(es) gewenste prestaties worden nadrukkelijk beloond, door goede cijfers voor proefwerken, tentamens en examens, door instemming, door goedkeurende opmerkingen en schouderklopjes tijdens het onderwijs en allerlei voordelen, die daar secundair mee verbonden zijn: tevredenheid bij ouders, prestige onder medeleerlingen en goede perspectieven voor later. De Wet van het Effect wordt alom toegepast in het onderwijs. Men kan het onderwijs ook anders beschrijven: als een situatie waarin vermijdingsleren domineert. In een leslokaal zitten en achter je boeken wordt door veel jonge mensen ervaren als een onaangename situatie: vertoon je niet precies het gewenste gedrag, dan word je met grote regelmaat afgestraft: onvoldoendes, misprijzen van de leerkracht, ongenoegen thuis. Al die ellende kan voorkomen worden door het gewenste leergedrag te vertonen. Het wordt er allemaal niet geweldig leuk van, maar dragelijk, straf blijft uitGa naar eind9).
Is dit laatste nu een faire beschrijving van ons onderwijs? Ik denk dat beide vormen van leren, beloningsleren en vermijdingsleren, in ons onderwijs voorkomen en dat de combinatie waarin zij voorkomen van school tot school, van leerling tot leerling en van moment tot moment wisselt. Maar dat ons onderwijs dikwijls sterke trekken van vermijdingsleren vertoont, blijkt alleen al daaruit, dat de problemen van deze vorm van leren, zoals ik die in het voorgaande geschetst heb, regelmatig opduiken. Hoe vaak kunnen wij niet observeren, dat leerlingen om onmiddellijk gewin - even rust, iets leuks doen, een plezierig uitje - later in de tijd volgende bestraffing van dat gedrag voor lief nemen? Hoeveel leerlingen lijden niet, tijdelijk of permanent, aan verlammende examenangst, omdat de angst voor de onvoldoende en wat daarmee samenhangt hun te machtig wordt: de Wet van Yerkes-Dodson. En hoeveel leerlingen proberen het leren niet te ontlopen door zich geheel aan de situatie te onttrekken? Men duikt, achter in de klas, weg achter de rug van een medeleerling en dagdroomt. Universiteitsstudenten doen hetzelfde of blijven helemaal weg, omdat dat daar (meestal) kan. En tenslotte, hoeveel leerlingen die het vermijdingsleren niet (blijvend) kunnen ontlopen, lijden niet aan neurotische stoornissen: lastig zijn thuis, ruziën met vrienden, slaapstoornissen, vage lichamelijke klachten? Voor deze en soortgelijke problemen biedt beloningsleren geen redelijke verklaring, vermijdingsleren des te meer. | |
Een paradoxMaar beloningsleren komt voor. Leraren kennen de kracht van de Wet van het Effect en maken er danig gebruik van. Maar zij zijn daar dikwijls niet consequent in. Wijdverbreid in onderwijskringen is de opvatting, dat belonen van leerprestaties ook zijn tegenkant heeft: je moet niet te gemakkelijk hoge cijfers geven, want dan denkt zo'n leerling dat hij of zij er is en houdt op met werken. Geef ook voor uitzonderlijk goede prestaties slechts gematigde cijfers, dan blijft er nog iets om naar te streven de volgende keer. Zeer lage cijfers mag je wel geven. Dan wordt het zo'n leerling duidelijk dat er nog heel wat opgehaald moet worden en dat stimuleert het leren. Analoge vuistregels gelden voor het werken tijdens de lessen: al te onversneden lof voor het gedrag van leerlingen maakt ze zelfvoldaan en bijgevolg lui. Het meest openlijk komt deze mening naar voren in geval van voor een leerling onverwacht goede prestaties. Jan is gewoonlijk zwak in rekenen, plotseling haalt hij een 9. Geven of niet? Nee, want dan denkt Jan dat hij er is en ziet verder van werken van het soort dat nu tot een 9 geleid heeft, af. Dus geven we een 6, nou goed, een 7 dan, want helemaal zijn we de Wet van het Effect nog niet vergeten. Wie het voorgaande niet geheel heeft misverstaan, zal begrijpen dat de geschetste opvatting en bijpassende praktijk volstrekt in strijd zijn met de leerpsychologie. Toch is de opvatting in onderwijskringen wijd verbreid. Nu zij weten wat er fout aan is, zullen lezers uit ‘onderwijskringen’ al te graag ontkennen die mening ooit gekoesterd te hebben. Het zij zo. Anderen zullen mij vragen met gegevens aan te tonen, dat die mening inderdaad ‘wijd verbreid’ is. Welnu, over dat soort gegevens beschik ik niet, maar toch houd ik vol dat het zo is. De vraag waar die mening vandaan komt, houdt mij allang bezig. Is zij op helemaal niets gebaseerd? Dat zou heel vreemd zijn en bovendien in strijd met de Wet van het Effect: een opinie met bijbehorende praktijk, waarvan het effect averechts is, moet op den duur uitdoven. Door stom toeval vond ik onlangs het antwoord op de vraag en ik ben met dat antwoord zo in mijn sas, dat ik besloot dit stuk te schrijven. Het antwoord is, dat de | |
[pagina 21]
| |
opinie dat de te goede cijfers voortgezet leren ontmoedigen (en lage cijfers leren stimuleren) op feiten is gebaseerd. Ik vond de oplossing in een onderzoeksverslag van een groep Amerikaanse onderzoekersGa naar eind10), die hun oplossing met een anekdote inleiden. Vlieginstructeurs van de Israelische luchtmacht hadden er een gewoonte van gemaakt na iedere instructie de leerling-vliegers, volgens de Wet van het Effect, te prijzen voor wat zij goed gedaan hadden, ze ‘positive reinforcement’ te geven, zoals dat in jargon heet. De auteurs vervolgen: ‘After some time, they informed the Air Force psychologists - die dat natuurlijk op gronden als hiervoor uiteengezet hadden aanbevolen - that the policy was not uniformly effective. In fact, it appeared that positive reinforcement following extremely fine performance led to decrements in succeeding sessions, rather than improvement’. Grote verwarring. Zie je wel, denken de lezers uit ‘onderwijskringen’, dat overkomt mij ook. Geef ik een leerling voor een uitzonderlijk goede prestatie een bijbehorend hoog cijfer, dan kun je er donder op zeggen, dat hij de volgende keer lager scoort; geef ik tweeën voor proefwerken, dan zie je de volgende keer altijd betere cijfers. Een collegezaal vol gevorderde psychologiestudenten werd op het probleem losgelaten. Zij verzonnen de meest fantastische verklaringen om de Wet van het Effect met deze resultaten in overeenstemming te brengen en, geloof mij, psychologen zijn daar ontzettend knap in. Alleen op de meest voor de hand liggende verklaring kwamen ze niet en die luidt als volgt. In gevallen waarin extreme (goede of slechte) prestaties zeldzamer voorkomen dan gematigde prestaties, is de kans dat een extreme prestatie gevolgd wordt door een meer gematigde prestatie statistisch aanzienlijk groter dan de kans op een herhaling van het extreme resultaat. Dit verschijnsel staat bekend als ‘regressie naar het gemiddelde’ en is onder die naam in ruime kring bekend. Wie die naam niets zegt, kent het verschijnsel toch: iedere tennisspeler of schaker wint wel eens van een gewoonlijk veel sterkere tegenspeler, of verliest wel eens van een gewoonlijk veel zwakkere opponent. Loopt het bij een volgende gelegenheid weer gewoon af, dan is niemand daar verrast over. Het is dit statistische effect, dat een schijnbaar empirische basis geeft aan de opvatting dat hoge cijfers voortgezet leren ontmoedigen en lage cijfers leren stimuleren. Maar het berust allemaal op een afschuwelijk misverstand en ik dacht, dat de lezer dat wel zou willen weten. |
|