is weer een en al maatschappelijke relevantie en vrijblijvendheid en zelfherkenning. Allemaal ideologisch bepaalde kreten zonder dat er iets beargumenteerd wordt. Laat de SVB met een gedegen voorstel komen en laten ze eerst eens aantonen dat thema-onderwijs beter onderwijs is. Pas als dat gebeurt heeft het zin dat wij er hier in de Raad over discussiëren.
De voorzitter: Doet u een voorstel, meneer Schouten? Verbindt u een voorstel aan uw opmerkingen?
Schouten: Ja, ik stel voor dat het verzoek ter nadere uitwerking naar de indieners wordt terugverwezen.
De voorzitter: Wie is daar voor? De heer Schouten. Wie is daar tegen? De overige Raadsleden. Het voorstel van de heer Schouten is verworpen. Het woord is aan de heer Wesseling.
Wesseling: Twee puntjes, meneer de voorzitter. Het eerste betreft de opmerking in punt 4 van het stuk van de SVB, over de vrijheid van de docent. De auteurs van het stuk gaan daar niet op in, ze stellen er alleen iets tegenover. Ik zou toch graag hun visie vernemen op dat punt van die vrijheid en ten tweede - dit is ook al door de heer Schouten naar voren gebracht en ik kan me daar met een kleine accentverschuiving wel bij aansluiten - vind ik het verzoek dat hier wordt gedaan te weinig beargumenteerd en ook te weinig consistent. Als men bijvoorbeeld vindt dat programmatisch onderwijs vrijblijvend is omdat daar de docent eenzijdig uitmaakt wat er behandeld wordt, dan is themaonderwijs evenzeer vrijblijvend omdat daar de studenten eenzijdig uitmaken wat er behandeld wordt. Daarmee wil ik overigens niet suggereren dat ik de term ‘vrijblijvend’ in deze context onderschrijf, maar dat is een andere kwestie.
De voorzitter: Daar wilt u het bij laten?
Wesseling: Voorlopig wel, ja. Ik heb nog wel wat andere puntjes maar voorlopig laat ik het hierbij.
De voorzitter: De heer Mollema.
Mollema: Ja, ik moet zeggen, meneer de voorzitter, dat ik toch wel enige moeite heb met de, zoals ik beluisterd heb, toch vrij harde opstelling van de beide voorgaande sprekers. Ikzelf draai hier al heel wat jaartjes mee en ik moet zeggen dat ik wel kan meegaan met de opvatting die in het stuk van de SVB verwoord wordt, namelijk dat er aan de traditionele, programmatische onderwijsvorm ernstige bezwaren kleven en mij lijkt dat elke docent, ongeacht zijn of haar laat ik zeggen onderwijsfilosofie in het algemeen, daarvoor gevoelig moet zijn. Anderzijds is het misschien wel zo dat dit verzoek dat ons vandaag bereikt op het punt van argumentatie hier en daar enigszins mank gaat maar dat is een kwestie die wij met goede wil en vereende krachten wellicht te boven kunnen komen. Ik vind dat de Raad in de allereerste plaats waardering zou moeten hebben voor het feit dat hier een door de studenten ontwikkeld initiatief op tafel ligt waaruit blijkt dat zij het met hun studie ernstig menen en dat...
Schouten: Zowat de helft bestáát uit studenten. En wat wil je nou eigenlijk zeggen?
De voorzitter: De heer Schouten heeft het woord niet. Meneer Mollema, was dat wat u te zeggen had?
Mollema: Dank u wel meneer de voorzitter, nee ik was nog niet klaar. Maar nu ben ik wel de draad kwijt. Als ik nog even... ja nee ik ben er weer. Laat ik het dan zo formuleren, de Raad bestaat voor de helft uit docenten en die zouden toch waardering kunnen opbrengen voor dit studenteninitiatief, die zouden toch ook oog kunnen hebben voor de problematiek waarmee zij worstelen. Het archief van de studie-adviseur bevat verbijsterende gegevens over studenten die het niet meer zien zitten, die niet weten wat filosofie voor hen betekent, die de studie niet kunnen plaatsen in hun persoonlijke ervaring of in het maatschappelijke gebeuren, die klagen dat zij zich persoonlijk zo weinig betrokken voelen op de stof. Dat zijn toch zaken die ons aangaan. Anderzijds, en dat is ook al aangestipt door de vorige spreker, is het natuurlijk de vraag of wij de programmatische onderwijsvorm stante pede moeten verlaten en de traditionele vrijheid van de docent moeten aantasten. Als u mij toestaat, meneer de voorzitter, zou ik willen voorstellen dat de Raad een commissie instelt die uiteraard paritair moet zijn samengesteld, en die tot taak krijgt zich over deze hele problematiek te buigen met als doelstelling het aangeven van randvoorwaarden voor het tegemoetkomen onzerzijds aan een behoefte die duidelijk bij de studenten leeft, zonder dat dit de onmiddellijke consequentie heeft dat bestaande onderwijsvormen en vrijheden daarvan de dupe worden. Dat is mijn voorstel, meneer de voorzitter.
De voorzitter: Wilt u uw voorstel nu in stemming gebracht zien, of wilt u eerst mevrouw Terwilligen aan het woord laten?
Mollema: Oh nee nee, geeft u eerst me-