| |
| |
| |
[366]
Het Afrikaner nationalisme in Zuid-Afrika
Leon Gordenker
‘De volgende keer dat je naar Zuid-Afrika gaat’, zei een kennis vlak voor mijn vertrek, ‘moet je je eens in de Afrikaner verdiepen’. Dit advies kwam van iemand die een regiem dat vrijwel de gehele wereld met walging vervult, vurig verdedigt, maar in mijn geval was het een overbodige raad. Ik had al een half jaar lang inzicht proberen te krijgen in de Afrikaners, de groep die het karakter van de Zuidafrikaanse samenleving bepaalt en verantwoordelijk is voor de politieke koers die het land vaart.
Zestig procent van de vier miljoen blanken in Zuid-Afrika spreekt Afrikaans, een bewust gecultiveerde taal die is voortgekomen uit het Nederlands dat hun voorouders spraken. Zoals de blanken bepalen wat er in Zuid-Afrika gebeurt, bepalen de Afrikaners wat de blanken doen, en dus ligt de maatschappelijke macht uiteindelijk bij hen. Afrikaners beklagen er zich vaak over dat buitenlanders hun maatschappij en denkbeelden niet goed kennen en begrijpen. Als dat waar is, is het ten onrechte, want deze groep heeft opmerkelijke eigenschappen en het Afrikaner nationalisme heeft belangrijke gevolgen voor de toekomst van Zuid-Afrika. De Afrikaners hebben in feite gekozen voor een beleid dat steeds minder mogelijkheden voor hun eigen toekomst openlaat.
Als een georganiseerde politieke macht, vertegenwoordigd door de regerende Nationale Partij, hebben de Afrikaners de afgelopen dertig jaar de omstandigheden geschapen waaronder meer dan 21 miljoen zwarten, die geen enkele formele rol spelen in het besluitvormingsproces, nu leven. Hun overheersende politieke invloed komt vooral tot uiting in het apartheidssysteem dat op zijn beurt een weerspiegeling is van het extreme Afrikaner nationalisme. Om die reden is het credo van de Afrikaners relevant voor datgene water nog verkeerd kan gaan tussen de verschillende rassen in Zuid-Afrika.
Toen mijn kennis me aanraadde om me ‘in de Afrikaner te verdiepen’, raakte hij, waarschijnlijk onbewust, de kern van dat credo. Door over ‘de Afrikaner’ te spreken, impliceerde hij dat individuele en groepseigenschappen onderling verwisselbaar zijn. Individuele eigenschappen zijn dus niet zo belangrijk, want de groep absorbeert de eigenaardigheden van het individu. Wat de groep doet - het gezin, de natie, de partij, de kerk - moet de persoonlijke keuze bepalen en het belang van het individuele bestaan symboliseren. Naar die versmelting van individu en groep streeft het Afrikaner nationalisme, en niet zonder succes.
De Afrikaners zelf vormen een duidelijke groep die zich onderscheidt door kleur, taal, maatschappijbeeld en maatschappelijke normen. De groep oefent een streng toezicht uit op haar leden, voornamelijk door middel van de sociale structuur maar ook door middel van het staatssysteem. Dit toezicht op de Afrikaner identiteit is echter van vrij recente datum. Het eigen groepskarakter van de Afrikaners is pas in deze eeuw duidelijk naar buiten gekomen en vertoont overeenkomsten met het bewust bevorderde negentiende-eeuwse nationalisme dat de éénwording van Duitsland en Italië bewerkstelligde en later het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk verscheurde. Omdat de Afrikaners zich als volk apart wensen op te stellen, onderscheidt hun nationalisme zich van het politieke, multiraciale nationalisme elders in Afrika.
De Afrikaners leggen in hun, op goede gronden aanvechtbare, versie van de geschiedenis de nadruk op de lange strijd die zij hebben moeten voeren om de natie te behouden, zonder dat zij enige medewerking kregen van de Verenigde Oostindische Compagnie die in de zeventiende eeuw de eerste blanke kolonisten bij Kaap de Goede Hoop aan land zette; de Engelse kolonisten en imperialisten die de macht van de Nederlanders overnamen; de invasie van roofzuchtige vreemdelingen die tegen het eind van de negentiende eeuw de boerenbedrijven van de Afrikaners in Transvaal overhoop haalden op zoek naar
| |
| |
goud en diamanten; de onderdrukking door het Britse leger tijdens de Boerenoorlog omstreeks de eeuwwisseling; het nationale en internationale kapitalisme; en de dreiging dat ze zouden omkomen in een vloedgolf van zwarten die altijd veruit in de meerderheid zijn geweest. Nationalistische Afrikaners beschouwen zichzelf meestal als de waardige erfgenamen van de onverschrokken Boeren die, in het belang van de natie, de rimboe veranderden in vruchtbaar bouwland. Het bestaan als natie is altijd primair gesteld. Individuen moeten zich ondergeschikt maken aan het nationale welzijn om zichzelf en hun ras moreel en lichamelijk te kunnen beschermen. Daarbij kunnen ze rekenen op Gods zegen, dat verkondigt althans de grote meerderheid van de kerkelijke leiders van de Zuidafrikaanse Nederduits Gereformeerde Kerk. Alleen al het feit dat de Afrikaner families en hun legenden niet ten onder zijn gegaan in de strijd tegen de Engelsen, de zwarten en de natuur, levert het bewijs van Zuid-Afrika's ‘goddelijke bestemming’. De historische boodschappen van het Afrikaner nationalisme zijn dagelijks op scholen te horen, voortdurend in de Afrikaner pers en literatuur te lezen en herhaaldelijk in de kerk te beluisteren.
De legende die de Afrikaners rond hun eigen geschiedenis hebben gebouwd, bevat vele elementen die bewondering afdwingen bij sommige mensen met een Europese en vooral een Noordamerikaanse achtergrond.
Het is het verhaal van een volk dat de strijd met de machtige natuur aanbindt en haar tenslotte bedwingt. Het beschrijft de triomf van een minderheid die vasthoudt aan principes die aansluiten bij de Joods-Christelijke traditie. Het is het verhaal van onderdrukten die voor hun eigen vrijheid vechten, waarbij het recht op zelfbeschikking zegeviert. Het verhaalt hoe de eens verwaarloosde grond vruchtbaar werd gemaakt, hoe gezonde koeien en wollige schapen grazen waar de oorspronkelijke bewoners vroeger hun magere kudden weidden. Het beschrijft de verschrikkingen van de Boerenoorlog en wijst terecht op de beruchte concentratiekampen waar de vrouwen en kinderen van de Afrikaners stierven aan allerlei ziekten en pure verwaarlozing terwijl de mannen een dappere guerillastrijd voerden tegen het enorme Britse invasieleger. Het bezingt een geschiedenis vol heldendaden. De legende ondersteunt het trotse nationale bewustzijn van de Afrikaners.
Met de traditionele gastvrijheid die pioniers eigen is, overstelpen Afrikaners bezoekers die belangstelling voor hen tonen met warmte, vriendschap en vertrouwen. Hun manier van doen deed mijn vrouw denken aan de familie van haar grootmoeder in Arnhem, waar alle familieleden op sympathie konden rekenen en kleine persoonlijke eigenaardigheden beschutting vonden in duidelijk gedefinieerde algemene gedragspatronen. In de patriarchiale gezinnen van de Afrikaners krijgen de kinderen veel warme aandacht en de jongeren worden in de kennissenkring van hun ouders beschermd, gesteund en gekoesterd. De kinderen gaan naar scholen waar in het Afrikaans les wordt gegeven en vandaar naar Afrikaanstalige universiteiten. Later kunnen ze een baan krijgen in door Afrikaners geleide ondernemingen of ambtenaar worden; het hele systeem is er op gericht om die volk te steunen.
Binnen het gezin en in gezelschap gedraagt men zich meestal gedisciplineerd. De ontspannen levensstijl die sommige jonge mensen in West-Europa en Noord-Amerika tegenwoordig aanhangen, wordt door de groep afgewezen als ‘losbandig’ en te vrij. Het onderwerp sex wordt in ieder geval met een ouderwetse terughoudendheid benaderd. Een plezierige, joviale sfeer, wederzijds vertrouwen en acceptatie van de vastgestelde morele en gedragsnormen dragen er toe bij dat de verstandhouding in de meeste Afrikaner gezinnen goed is, zelfs als men geconfronteerd wordt met generatie-geschillen. Een vriendenkring van Afrikaners, beschaafd en edelmoedig, maakt een prettige indruk op buitenstaanders en biedt een liefdevol welkom aan een verloren zoon die terug wil keren. Diezelfde hartelijkheid toont men ook in zekere mate, op een vaderlijke manier, tegenover de zwarte bedienden, ongeveer op dezelfde wijze als de Nederlanders dat drie generaties geleden in Indonesië deden.
Het huidige Afrikaner nationalisme is een direct gevolg van de Boerenoorlog. Door zich gezamenlijk tegen het Britse Rijk op te stellen, bouwden de geïsoleerd wonende Boeren aan een gemeenschappelijk doel en ontstond er een gevoel van saamhorigheid. Het verliezen van die gruwelijke, vernietigende oorlog versterkte de éénheid van de Afrikaners en kweekte nieuwe gevoelens omtrent hun eigen identiteit. Deze gevoelens werden omgezet in de politieke overtuiging dat de Afrikaners de leiding moesten nemen over een verenigd Zuid-Afrika waarin de Boe-
| |
| |
renrepublieken, de Kaapkolonie en Natal zich aaneen zouden sluiten. Voordat men het echter over de te volgen politiek eens kon worden, moesten er talloze ingewikkelde problemen en doctrine-kwesties worden opgelost, met het gevolg dat de Afrikaanssprekenden zich tussen 1904 en 1948 vele malen hergroepeerden. Uit deze politieke activiteiten kwamen leiders van internationaal kaliber voort, zoals de
| |
| |
drie generaals uit de Boerenoorlog Botha, Herzog en Smuts, die ieder op eigen wijze tot een verzoening met de Engelssprekenden probeerden te komen, zonder overigens de idealen van die volk te verwaarlozen. Smuts belandde vanwege zijn grote capaciteiten op een invloedrijke positie in het Britse leger tijdens beide Wereldoorlogen en bewees daarmee dat een Afrikaner op wereldniveau kon functioneren. Ondanks zijn invloed in het buitenland moesten hij en zijn Verenigde Partij in 1948 wijken voor de Nationale Partij. De Nationalisten beschouwden hun verkiezingsoverwinning van 1948 als een triomf voor de idealen waarvoor ze in de Boerenoorlog hadden gestreden en als een triomf voor de idee van een, naar Zuidafrikaanse opvattingen, Christelijke republiek. Dertig jaar later staat de partij nog steeds in de eerste plaats voor het Afrikaanse nationalisme.
Na een generatie-lang onvermoeibaar te hebben gestreden, speelde de Nationale Partij in op de maatschappelijke en politieke factoren die vorm hebben gegeven aan het huidige Afrikaner nationalisme. De partij stoelde op veel meer dan alleen sentiment en ideologische weerstand van de Afrikaners tegen banden met het Britse Gemenebest. De boeren waren stadsmensen geworden, van het land gedreven door de lage opbrengsten die werden veroorzaakt door de depressie in de landbouw en vaak ook door een ongeschikte, weinig efficiënte methode van werken. De trotse maar uit het lood geslagen boeren zagen zich gedwongen werk te zoeken als handarbeider of de mijnen in te gaan. Voor het eerst moesten ze concurreren tegen zwarte arbeiders. Deze concurrentie, economische noodzaak en de angst om hun suprematie over de zwarte bevolking te verliezen, versterkten het identiteitsbesef van de Boeren nog meer. De Afrikaners leerden in de eerste plaats hoe ze zich moesten organiseren en met welke - vooral politieke - middelen ze konden voorkomen dat ze zouden verdrinken in het meer van zwarten waarop ze dreven. Behalve vakbonden en politieke partijen zetten de Afrikaners ook een sluitend systeem op van maatschappelijke en economische organisaties. Deze varieerden van de Broederbond, een geheime organisatie met ‘cellen’, tot banken, beleggingsmaatschappijen, schoolverenigingen, kerkelijke liefdadigheidsverenigingen, gezelligheidsverenigingen, literaire clubs en jongeren-organisaties. De Broederbond spande zich in om trouwe nationalisten aan goede banen te helpen. Men slaagde er via de politiek in om alle baantjes voor geschoolde arbeiders en vele voor ongeschoolden bij de spoorwegen, de posterijen en elders te reserveren voor blanken, wat in de praktijk neerkwam op Afrikaners.
Het Afrikaner nationalisme kon zich zo snel aan een veelzijdige, moderne maatschappij, die in feite net zo weinig met het Boerenverleden gemeen heeft als het huidige Chicago met het Wilde Westen, aanpassen dankzij een intensieve literaire, filosofische en zuiver propagandistische campagne. Vooral in Kaapstad en aan de Universiteit van Stellenbosch herschreven intellectuelen, die later invloedrijke politieke figuren zouden worden, de geschiedenis van de Boeren, op ongeveer dezelfde wijze als Duitse en Boheemse historici in Midden-Europa hun verleden hadden herschreven. Het Boeren-ideaal klonk door in essays en poëzie. Afrikaner intellectuelen gebruikten in Europa opgedane denkbeelden, zoals die van Abraham Kuyper, om het grote belang van een gescheiden nationaal bestaan te verdedigen. Hun theologisch geschoolde collega's zorgden voor de nodige argumenten uit de bijbel. Dit soort geschriften vormden een ideologische structuur, ‘Christelijk Nationalisme’ genaamd, die de Afrikaner natie in het middelpunt van de wereld plaatste; andere gelijkwaardige of inferieure volkeren zouden door God ook een plaats toegewezen krijgen.
Volgens het Christelijk nationalisme betekende het feit dat God kennelijk het voortbestaan van het Afrikaner ideaal had gewild, dat de tijd was gekomen om de politieke macht over te nemen. Zoals te verwachten was kwamen deze argumenten naar voren in de dertiger jaren, toen de generatie leiders die hun positie in de Boerenoorlog hadden verworven, begon te vergrijzen. De dreigende Tweede Wereldoorlog deed enkele oudere voormannen twijfelen. Moesten zij weer de kant van de Engelsen kiezen, zoals zij tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden gedaan, en net als toen een opstand onder hun eigen gelederen riskeren? De nieuwe generatie was eensgezind van mening dat de Afrikaners niet mee moesten vechten maar werd ten slotte overstemd door de regering-Smuts. Velen sympathiseerden met Nazi Duitsland omdat ze het nazisme beschouwden als een nationalistische beweging met doctrines die misschien ook in Zuid-Afrika bruikbaar waren. Enkele van hun belangrijkste zegslieden, waaronder B.J. Vorster,
| |
| |
de huidige premier, werden dan ook geïnterneerd omdat ze een gevaar voor de oorlogsinspanningen opleverden. Er waren echter ook Afrikaners die samen met Engelssprekende Zuidafrikanen en zwarten tegen de Duitsers en Italianen vochten in Europa en Afrika.
Door de banden die in de interneringskampen waren gesmeed en de gezamenlijk gevoerde oppositie tegen de oorlog, werd de leiding van de Nationale Partij een hechtere groep dan ooit tevoren. Hun uitspraken raakten de ziel van die volk. Na de woelige oorlogstijd sprak het idee om zich van het wereldtoneel terug te trekken en zich verder te wijden aan de opbouw van Zuid-Afrika, vele kiezers aan. Zij hadden genoeg van de oude leiders, aangevoerd door generaal Jan Christiaan Smuts, die meer dan ooit een internationale, maar geen vurig nationalistische figuur was. De bloeiende oorlogseconomie had de zwarte arbeiders weer naar de industriële steden, vooral in Transvaal, gedreven, met het gevolg dat vele blanken zich des te meer aangetrokken voelden tot het extreem racistische standpunt van de Nationale Partij.
‘Wij zijn in 1948 aan de regering gekomen,’ verklaarde een invloedrijke nationalistische bankier een paar maanden geleden tijdens een lunch in Johannesburg, ‘en wij zijn niet van plan de macht op te geven.’ Terwijl wij antilopevlees zaten te eten en een uitstekende Stellenbosche wijn dronken, kwam hij steeds op hetzelfde thema terug: ‘Politici moeten regeren. De Afrikaners moeten Zuid-Afrika regéren. Het is ons land. Wij hebben er een natie van gemaakt en wij hebben er recht op. Wij hebben Zuid-Afrika uit het Gemenebest gehaald en er een republiek van gemaakt. Dit stuk land is van ons, we zullen zorgen dat we het houden, met de regeringsmacht erbij. We zullen het nooit opgeven.’
Een boude verklaring, die hij bovendien met trots in zijn stem aflegde. Hij redeneerde precies volgens de theorie van het ‘Christelijk Nationalisme’ en verdedigde dus impliciet het principe van apartheid. Overeenkomstig dezelfde doctrine bestaat de, voornamelijk uit Afrikaners samengestelde, regering uit één groot controleapparaat en niet uit een reeks instellingen waar men probeert geschillen op te lossen, zoals een democratisch-gezinde buitenstaander wellicht zou denken. De blanke kiezers, de enige groep die stemrecht heeft, zorgen er voor dat de Nationale Partij een ruime meerderheid in het parlement houdt. Bovendien krijgen de nationalisten stemmen van kiezers die het niet helemaal met de Partij eens zijn, als de nationale defensie of het minderheidsregiem in het geding komen door rellen in de zwarte woonwijken of scherpe kritiek uit het buitenland.
De oppositie is verdeeld. In 1976 en 1977 resulteerden pogingen om de verschillende groeperingen samen te brengen in een nog grotere versnippering. De oude Verenigde Partij is sinds Smuts' nederlaag steeds zwakker geworden. Recente pogingen om de Verenigde Partij te laten samengaan met de Progressieve Hervormings Partij leiden tot een breuk waaruit drie nieuwe groeperingen ontstonden. De meerderheid in het parlement is regeringsgezind. Omdat alleen blanken zitting hebben in het parlement kunnen de felste, zwarte, tegenstanders van het apartheidssysteem de oppositie niet daadwerkelijk steunen. De regering is de enige die met succes voorstellen aan het parlement kan doen en kan het zich bovendien veroorloven om op vragen die door de oppositie worden opgeworpen ontwijkend of helemaal niet te reageren.
‘Wij zijn niet bang voor de oppositie,’ bulderde mijn nationalistische tafelgenoot. ‘Wij hebben de stemmen en kunnen ze dus rustig laten zeggen wat ze willen. Dat geldt ook voor de Engelstalige pers. De oppositie wil meer rechten aan de zwarten geven en zal daarom nooit meer aan de macht komen. Zelfs als dat wel zou gebeuren, zouden we ze moeten vervangen, want met hun ideeën zouden ze dit land nooit kunnen regeren.’
‘Regeren’ vereist een krachtige hand die besluitvaardig optreedt. Elke andere methode, zo verzekeren nationalistische Afrikaners mij, leidt tot verwarring en wrijving tussen de rassen. Volgens deze redenering kunnen zwarten over zichzelf regeren, maar ze mogen niet verwachten dat ze ooit over blanken zullen regeren, evenmin als de blanken altijd over hen willen blijven regeren. Maar zolang de zwarten hun eigen onafhankelijke ‘thuislanden’ nog niet hebben, waar ze op hun eigen wijze zullen kunnen leven en de kost verdienen, zullen blanke Zuidafrikanen uit naam van allen regeren.
Nu wordt de kern van de zaak duidelijk. Het Afrikaner nationalisme heeft zich tot taak gesteld om, in het belang van die volk, over de hele bevolking van Zuid-Afrika te heersen. De Afrikaners als groep onderscheiden zich door hun cultuur en geschiedenis, maar ook door ras. Ras en cul- | |
| |
tuur hebben in feite hetzelfde gevolg. Ras geeft het verschil tussen de blanken en de rest net zo duidelijk aan als het Afrikaans de sprekers van die taal onderscheidt van mensen die Arabisch spreken. De kleur van iemands huid bepaalt tot welk ras hij behoort en heeft het voordeel van directe zichtbaarheid. Sneller kan het niet. Kleur en cultuur delen de bevolking van Zuid-Afrika efficiënt in kleinere eenheden op. Alle blanken behoren echter tot de zogenaamde Europese groep, waarbinnen de Afrikaners een speciale, leidende positie innemen. Gezien vanuit het standpunt dat er ‘geregeerd’ moest worden, viel deze manier van segregeren gunstig uit voor die volk, dat grotendeels een eenheid bleef, terwijl andere groepen verdeeld werden, enerzijds als direct gevolg van het apartheidssysteem, anderzijds door de juridische en psychologische verwarring die het systeem te weeg bracht.
Identificatie met het eigen ras en rassendiscriminatie waren natuurlijk geen nieuwe verschijnselen in het Zuid-Afrika van 1948. Afrikaners of nationalisten hebben er geen patent op. Nieuw was de lawine van wettelijke maatregelen die de segregatie vorm en inhoud gaven en haar een eeuwigdurend bestaan moesten garanderen. Even nieuw was de verklaring van de Zuidafrikaanse regering waarin zij de maatregelen rechtvaardigde op grond van de theorieën achter het Afrikaner nationalisme. De belangrijkste zegslieden van de nationalisten waren dezelfde intellectuelen die het Christelijk nationalisme een ideologische basis hadden gegeven - één van hen was de in Nederland geboren Hendrik Verwoerd die eens de scepter over de Bantoe bevolking zwaaide en later premier werd.
Afrikaner politici en theoretici wijzen er steeds weer op dat ‘regeren’ iets anders is dan overeenstemming bereiken door middel van compromissen. ‘Regeren’ is: vasthouden aan principes. De apartheidspolitiek stoelt op een duidelijk principe. Alleen blanken mogen over blanken regeren. Trouw aan dit beginsel weigeren de Afrikaner leiders eenvoudig om de mogelijkheid dat de zwarte bevolking medezeggenschap zou krijgen of betrokken zou worden bij het politieke besluitvormingsproces zelfs maar in overweging te nemen. Premier Vorster reageerde op de rellen in Soweto en de daaropvolgende onlusten botweg met de verklaring dat de zwarten alle rechten die ze ooit in blank Zuid-Afrika zouden krijgen, al hadden.
De bereidheid van de regering om het besluitvormingsproces te veranderen, gaat niet verder dan een plan om het - nu nog volgens Brits model samengestelde - parlement te hervormen. Volgens dit plan, dat de premier en andere vooraanstaande politici eerst aan verschillende partijcongressen voorlegden alvorens het in oktober 1977 algemeen bekend te maken, zal het huidige parlement worden vervangen door drie nieuwe. Eén voor de blanken, één voor de twee miljoen kleurlingen en één voor de Indische bevolkingsgroep die minder dan een miljoen leden telt. Elk parlement zal alleen wetten voor zijn eigen groep kunnen uitvaardigen. Iedere groep zal haar eigen vertegenwoordigers mogen kiezen; het aantal vertegenwoordigers wordt bepaald door de grootte van de groep, zodat de blanken het grootste parlement zullen krijgen. Er zal een president komen die zowel regeringsleider als staatshoofd zal zijn, zodat hij geen al te streng parlementair toezicht hoeft te duchten; hij zal in ieder geval blank moeten zijn en natuurlijk een Afrikaner. De president krijgt de leiding over een kabinetsraad, waar de wetten die in de drie parlementen zijn aangenomen weliswaar met elkaar in overeenstemming gebracht zouden kunnen worden, maar waar de blanken in de meerderheid zullen zijn. Het ontwerp voorziet niet in vertegenwoordigers voor de 19 miljoen zwarten van Afrikaanse afkomst. Die zullen zich moeten verlaten op de ‘thuislanden’ die hun volgens het apartheidssysteem zijn toegewezen.
Premier Vorster gebruikte de verkiezingen van 1977 om te peilen hoe de kiezers dachten over zijn plannen voor constitutionele hervormingen en zijn hardnekkige weigering om naar de rest van de wereld te luisteren en de rassendiscriminatie en het apartheidssysteem af te schaffen. Ongeveer 65% van de kiezers stemden op de Nationale Partij die daarmee 134 van de 155 beschikbare zetels kreeg. (De 135-ste zetel zou naar de al eerder genoemde bankier gegaan zijn, ware het niet dat hij samen met zijn vrouw vlak voor de verkiezingen op mysterieuze wijze in Johannesburg werd vermoord. Hij stond op de nominatie om minister van financiën te worden. Zijn zetel zal nu waarschijnlijk via een tussentijdse verkiezing naar een andere nationalist gaan.) Vorsters overweldigende overwinning betekent dat zijn partij nu vrij is om de nieuwe, merkwaardige grondwet in te voeren. De officiële oppositie, de Progressieve Federale Partij, kreeg minder dan 15% van de stemmen en kan de regering dus niets in de weg leggen.
| |
| |
Het hervormingsplan zal dan ook wel snel worden uitgewerkt en doorgevoerd.
De stijl van de Zuidafrikaanse regering wordt gekenmerkt door kragdadigheid. Kragdadigheid sprak ook uit de reactie van de minister van justitie, Jimmy Kruger, op de rellen van 1976 in Soweto, de dood van Steve Biko, de inspirerende jonge zwarte leider die onder verdachte omstandigheden in een politiecel overleed, en op het monddood maken van alle tegenstanders van de apartheid aan het eind van 1977. Kruger sprak, uit naam van de hele regering, over kracht en onderdrukking, geen woord over onderzoek en verzoening. Zijn collega's stonden volledig achter hem, evenals, voor zover ik heb kunnen nagaan, de grote meerderheid van de blanken. Dezelfde botte hardheid vindt men terug in de uitspraken van de premier, zelfs als hij het over buitenlandse bewindslieden heeft. Tijdens de verkiezingscampagne van oktober-november 1977 las hij de president van de Verenigde Staten de les. Vorster vond dat Carter maar eens wat psychologie-boeken moest bestuderen.
Het begrip kragdadigheid past uitstekend in de ideologie van het Afrikaner nationalisme. Het weerspiegelt het gevoel dat er gevaar heerst waartegen gestreden moet worden; het centrale thema van de Afrikaner versie van de geschiedenis. Het suggereert moed en onverschrokkenheid tegenover een vijandelijke wereld. Het ondersteunt het geloof van de blanke Zuidafrikanen dat de regering alert, duidelijk en vastbesloten moet optreden.
Het hele regeringsapparaat, tot op het laagste niveau, werkt met kragdadigheid. Dat blijkt vooral uit de manier waarop de onduidelijke voorschriften die de verblijfplaats en de bewegingsvrijheid van de zwarte bevolking moeten regelen, worden uitgevoerd. Lage blanke ambtenaren beslissen lukraak dat hele gezinnen uit elkaar moeten worden gerukt, op korte termijn hun woning moeten verlaten of naar hun ‘thuisland’ moeten verhuizen. Kragdadigheid en het idee dat die volk beschermd dient te worden, gaan goed samen, vooral als men zich bedreigd voelt door wanordelijkheden waaraan grote aantallen zwarten deelnemen. De combinatie van deze twee denkbeelden maakte het mogelijk dat er bij de onlusten van 1976 meer dan 600 mensen sneuvelden en dat
| |
| |
de dood van Steve Biko minister Kruger ‘koud’ liet, zoals hij tegenover journalisten verklaarde. Maatschappelijke problemen worden streng aangepakt. De blanken staan achter deze aanpak omdat hij de indruk wekt dat de regering de ernstige moeilijkheden aankan. En waarom zou men zich, als de toestand onder controle is, nog zorgen maken over de manier waarop dat is gebeurd?
De sociale controle binnen de Afrikaner samenleving vereist meestal geen kragdadigheid of politiegeweld; men lost de problemen op met het geduld en de vergevingsgezindheid van een hecht gezin. De leden van de groep leren van kindsbeen af autoriteiten te respecteren, zoals het goede calvinisten betaamt. Jongeren behandelen de ou baas als vanzelfsprekend met eerbied. Ook de vrouwen weten hun plaats. Omdat men gewend is autoriteiten binnen het gezin met respect te behandelen, accepteert men ook de autoriteiten daarbuiten zonder enige moeite; hoger geplaatsen hebben dezelfde verantwoordelijkheden en hetzelfde gezag als een patriarchaal familiehoofd, maar dan in een breder verband. Predikanten, onderwijzers en professoren zijn met een soortgelijke autoriteit omgeven. Nationalistische leiders kunnen dan ook serieuze en gematigde reacties op hun signalen verwachten.
Er wordt van alles gedaan om de Afrikaners van de officiële lijn op de hoogte te houden. De Afrikaner dag- en weekbladen gaan uit van het gelijk van het nationalisme van die volk. Hun berichtgeving stemt altijd overeen met het programma van de Nationale Partij, zelfs als ze voorzichtige kritiek leveren. Hun redacteuren en commentatoren staan in hoog aanzien, vooral als ze nauwe bindingen met de partij hebben (zoals de vroegere premier Verwoerd, hoofdredacteur van Die Transvaler had). De Afrikaner pers stelt de apartheidspolitiek, als middel om Zuid-Afrika een veilige en welvarende toekomst te verzekeren, nooit ter discussie. De meeste kranten dringen er met veel, andere met wat minder enthousiasme op aan, dat het doel op intelligente wijze wordt nagestreefd.
De Engelstalige pers, waarvan een deel de principes en gevolgen van de apartheidspolitiek scherp aanvalt, wordt door de meeste Afrikaners gewoon genegeerd. De regering beschouwt de Engelstalige pers gewoonlijk als een mug die je van je af kunt slaan als het gezoem je begint te irriteren. Radio en televisie zijn altijd het bolwerk van de Afrikaners geweest. De staatsomroep groeide onder de dominerende leiding van één van de grondleggers van de apartheidspolitiek. Met televisieuitzendingen is men pas twee jaar geleden begonnen. Zowel radio als televisie conformeren zich aan het gebruikelijke patroon van culturele segregatie. Sommige radiostations zenden alleen programma's in het Engels uit, andere alleen in het Afrikaans. De televisiezendtijd is gelijkelijk over de twee talen verdeeld. Uitzendingen in Afrikaanse en Aziatische talen kunnen alleen op FM worden ontvangen. Het grootste deel van de uitzendingen voor blanken is vrij van reclame; alle andere zijn commercieel. Tot dusver zijn alle televisieprogramma's op de blanke bevolking gericht. Nieuwsuitzendingen geven zonder uitzondering het standpunt van de regering weer.
Ook de vijf Afrikaanstalige universiteiten dragen de Afrikaner cultuur uit en leren hun studenten om de natie te dienen. In de eerste plaats hebben de universiteiten alleen blanke studenten, van wie er maar enkelen Engelstalig zijn. De universiteiten herbergen dus een integrale groep die integraal onderwijs volgt. Tegelijkertijd zijn ze bij uitstek geschikt om de denkbeelden die in de dertiger jaren uit enkele van diezelfde universiteiten naar voren zijn gekomen, te bespreken en uit te diepen. Het voornaamste is echter dat de Afrikaner universiteiten een hechte band smeden tussen de leden van de toekomstige elite.
Gezien hun respect voor autoriteit en de nadruk die er op groepssolidariteit wordt gelegd, is het niet verwonderlijk dat de meeste jonge Afrikaners vrij volgzame studenten zijn. Zij komen op de universiteit van scholen die weinig aandacht besteden aan de boeiende zaken die intellectuelen elders in de wereld tegenwoordig bezighouden. De censuur schermt ze af van politiek radicalisme, maatschappij-kritiek en pornografie. Bovendien zijn enkele van de beste sociologische werken over Zuid-Afrika in Zuid-Afrika zelf officieel verboden. Dat geldt ook voor enkele van Ernest Hemingway's boeken, waarschijnlijk vanwege de vulgaire taal die daarin wordt gebezigd. Op een lager niveau heeft de censuur tot gevolg dat een het land ingesmokkeld nummer van het blad Playboy op de zwarte markt een enorm bedrag opbrengt. Ook enkele geschriften van Afrikaners zijn verboden.
De indrukken die mijn zeventienjarige
| |
| |
zoon opdeed bij een bezoek aan Rand Afrikaans Universiteit, geven een beeld van het intellectuele en sociale milieu waarin Afrikaner studenten verkeren. Hij had het voordeel dat hij het leven op een Engelstalige universiteit kent en bovendien Nederlands spreekt, zodat hij zonder tolk met de Afrikaners kon praten. Ter gelegenheid van het bezoek had hij zich gestoken in ongedwongen zomerkleren zoals Amerikaanse studenten dragen en zijn haar, dat over zijn oren komt, keurig gekamd. Hij had het langste haar van allemaal. Bijna alle studenten droegen een overhemd met das onder een keurige blazer; er waren niet veel vrouwelijke studenten aanwezig, maar de paar die hij tegenkwam zagen er even netjes uit als hun mannelijke collega's.
Zijn gastheer was een derde-jaars student in de rechten. Volgens hem was de universiteit een vooraanstaande, ook internationaal goed bekend staande, onderwijsinstelling waar de studenten trots op en tevreden mee waren. Politieke kwesties konden afgehandeld worden in een veelbelovende toekomst. Het Afrikaner volk kon alle bedreigingen aan. De rechtenstudent verklaarde dat hij juist die dag geïnspireerd en vol vertrouwen was omdat hij zojuist een briljante, drie uur lange lezing had bijgewoond die werd gegeven door de rector van de universiteit, professor Viljoen (die, maar dat zei hij er niet bij, op dat moment aan het hoofd van de Broederbond stond). Toen mijn zoon vroeg wat er precies tijdens de lezing was gezegd, kreeg hij slechts vage antwoorden waaruit hij opmaakte dat de dreiging van het communisme en de integriteit van het ‘Afrikanerdom’ belangrijke punten waren geweest. Tijdens het gesprek wandelden de twee studenten door bijna nieuwe, uiterst moderne, tamelijk experimentele gebouwen. Er was ruimte genoeg, want de universiteit is bedoeld voor minstens twee keer zoveel studenten als de 2500 die er nu ingeschreven staan. Het gebouwencomplex is een prestige-object van die volk dat hiermee de veel oudere en grotere Engelstalige universiteit van Johannesburg probeert te overtroeven. Volgens de gids van mijn zoon was het de bedoeling dat iedere jonge Afrikaner een universitaire opleiding zou krijgen.
Omdat het denken achter het Afrikaner nationalisme steeds rechtlijniger wordt, moeten de leiders iedere afwijkende mening, of die nu van studenten of eenvoudiger broeders komt, als een zorgwekkende en vaak gevaarlijke zaak behandelen. Mensen die durven voorstellen om de groep voor buitenstaanders open te stellen, worden, vooral als het gaat om buitenstaanders met een donkere huid, min of meer als ketters beschouwd. Toch moet men, met het oog op de belangen van die volk voorzichtig tegen ketters optreden. Harde acties verbreken de nauwe banden van de clan en laten littekens achter op de psyche van mensen die altijd een vaderlijke bescherming hebben genoten. Uitstoten van de ketters zou alleen maar tot gevolg hebben dat de groep, die zich toch al ernstig bewust is van haar geringe aantal, nog kleiner werd: iedere ziel telt. Bovendien zouden de ketters naar de blanke progressieven kunnen overlopen waardoor het niet ondenkbare gevaar zou kunnen ontstaan dat de Afrikaner suprematie over de blanken zou verdwijnen. De situatie zou helemaal ernstig worden als de dissidenten actief zouden gaan samenwerken met de politieke bewegingen van de zwarten.
De Afrikaner leiders rekenen op een karakteristieke manier met de renegaten af. Ze gebruiken sociale drukmiddelen om de dissidenten te neutraliseren, te isoleren en buiten het politieke proces te houden. Ze drijven een wig tussen de ketters en de rest van de samenleving, op dezelfde manier als ze het zwarte leiders onmogelijk maken om enige invloed te krijgen.
Intellectuelen, professoren, schrijvers en anderen die bedreven zijn in het omgaan met ideeën, krijgen speciale aandacht. Omdat de regering haar beleid vooral op ideologische gronden rechtvaardigt, is het welhaast onvermijdelijk dat haar tegenstanders hun kritiek direct op het apartheidssysteem gaan richten. Zowel de intensieve controle op intellectuele produkten als het feit dat rassenscheiding als een heilige zaak wordt beschouwd, smoren de meeste kritiek al gauw in de kiem, en weerhouden jonge mensen er waarschijnlijk van om risico's te lopen door hun intellectuele bagage aan een nader onderzoek te onderwerpen. Degenen die volharden in hun kritische houding worden uitgesloten van interessante banen, kunnen geen wetenschappelijk onderzoek meer verrichten of publiceren en zullen nooit een leidinggevende functie krijgen. Tot op zekere hoogte worden er in iedere maatschappij mensen op een dergelijke manier buitengesloten, maar in Zuid-Afrika kunnen ook trouwe onderdanen alleen echt functioneren binnen de zeer strak gehouden grenzen die de sociale en politieke leiders stellen. De machtige nationale organisatie van de Af- | |
| |
rikaners staat er borg voor dat die grenzen niet overtreden worden.
Kortgeleden trok een jonge docent aan één van de Afrikaanstalige universiteiten uit zijn onderzoekingen conclusies die indruisten tegen de doctrine van de Nationale Partij betreffende het politieke gedrag van een groep zwarten die contacten met het buitenland onderhield. Aangezien hij in het plaatselijk bestuur van de partij zat, kwamen zijn denkbeelden de hogere partijleiding al gauw ter ore. Omdat zijn bevindingen de beweringen van een machtige minister ontkrachtten, werd de docent uit zijn politieke functies gezet, maatschappelijk geïsoleerd, in partijbijeenkomsten aangevallen en kreeg hij te verstaan dat geen enkele Afrikaner universiteit zijn werk financieel of anderszins zou steunen.
Zwaardere overtredingen tegen de orthodoxe leer kunnen nog ernstigere gevolgen hebben. Zoals blijkt uit de geschiedenis van ds. C.F. Beyers Naudé staat de Nederduits Gereformeerde Kerk bepaald niet open voor kritiek van binnenuit. Naudé, een Afrikaner dominee van onbesproken gedrag, die ooit moderator van de N.G.K. in het conservatieve Transvaal was, voelde zich door zijn geweten gedwongen om te protesteren tegen het kwaad dat het apartheidssysteem mensen en maatschappij aandoet. Om zijn denkbeelden uit te dragen stichtte hij het Christelijk Instituut. Sinds hij een kritische, maar nog steeds op de bijbel gebaseerde, houding aannam, werd hem het werken onmogelijk gemaakt. Zijn instituut werd voornamelijk gefinancierd door bijdragen uit het buitenland, maar één van de speciale wetten die het systeem in stand helpen houden werd prompt aangewend om die bron van inkomsten af te snijden. Enkele lagere medewerkers kregen een banning order opgelegd zodat ze niet meer aan het openbare leven konden deelnemen. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat de meeste blanke Zuidafrikaners zich verre van Naudé en zijn instituut hielden. Ook Naudé's openlijke contacten met zwarte leiders schrokken vele blanken af. Ondanks zijn moedige protesten was het Instituut al aan het leegbloeden toen ds. Beyers Naudé en drie van zijn medewerkers in oktober 1977 het zwijgen werd opgelegd door middel van een permanente banning order.
Ondanks de risico's hebben een paar Afrikaners het gewaagd om fundamentele kritiek op het nationalistische systeem te leveren. Vooral in de poëzie die na 1930 in het Afrikaans is verschenen zijn kritische geluiden te horen. De internationaal bekende dichter van Wyk Louw irriteerde de regering eens zo zeer dat Verwoerd het nodig vond om persoonlijk te waarschuwen voor de hooghartige twijfels en de diepgaande scepsis van de dichter. Zelfs tegenwoordig maken dichters als Opperman gebruik van beeldspraak en toespelingen om de onmenselijkheid van het apartheidssysteem aan de kaak te stellen. Breyten Breytenbach, die een gevangenisstraf kreeg opgelegd nadat hij vermomd en met een vals paspoort uit ballingschap was teruggekeerd, uitte in zijn verzen de bitterheid en vervreemding die hij voelde toen hij de rassenbarrière had overschreden door in Frankrijk met een Vietnamese vrouw te trouwen. Een gedeelte van zijn werk is verboden en dus vrijwel nergens meer te krijgen. Dit soort poëzie bereikt echter alleen een kleine groep geïnteresseerde intellectuelen. Deze, voornamelijk aan Engelstalige universiteiten verbonden intellectuelen, analyseren de poëzie en voegen er iets aan toe. Hun kritische essays onthullen hoe eenzaam en machteloos zij in hun geïsoleerde positie zijn, maar via hun studenten, die speciale toestemming hebben om het verboden werk te lezen, wordt de kring steeds groter, zodat we misschien wat meer hoop voor de toekomst mogen hebben.
Er zijn een paar Afrikaner schrijvers die een grotere lezerskring hebben dan de dichters. Twee van hen zijn André P. Brink, die Afrikaanse letteren doceert aan de Rhodes University en een wekelijkse literaire kolom schrijft in het Afrikaanstalige zondagsblad Rapport; en Etienne le Roux aan wiens Zeven dae by die Silversteins ook in het buitenland aandacht werd besteed. Eén van Brinks recente romans, Kennis van die aand, beschreef een amoureuze verhouding tussen een blanke, Engelse vrouw en een kleurling. De kleurling was acteur en impressario en het verhaal speelde zich in het Kaapstad van nu af. Het werd prompt verboden, zogenaamd op grond van enkele onthullende sexuele scènes. Een paar maanden later verscheen Een oenblik in die wind. Deze roman ging ook over een verhouding tussen een blanke vrouw, dochter van een Afrikaner, en een kleurling, maar het verhaal speelde zich veiligheidshalve af in de achttiende eeuw en de man was een slaaf. Het boek was even ‘realistisch’ als het vorige en werd een bestseller. In beide romans leidt de liefde van twee gevoelige mensen ertoe dat de gekleurde partner afgestraft en ver- | |
| |
nietigd wordt. Er is weinig fantasie voor nodig om tussen de regels van dit soort boeken door kritiek op het huidige Zuid-Afrika te lezen.
Het meest recente boek van Etienne le Roux, Magersfontein, O Magersfontein. werd een paar maanden na publicatie verboden, alweer met het excuus dat het zedenkwetsend zou zijn. Het verbod kwam niet als een verrassing. Le Roux beschrijft in zijn boek de verfilming van een heldhaftig gevecht uit de Boerenoorlog waarbij de
| |
| |
Engelsen op de vlucht gejaagd werden. Via de moreel corrupte filmers die de beschikking hebben over de modernste apparatuur, valt hij de Afrikaner mythevorming fel aan.
Tot voor kort stonden er twee wegen open voor jonge Afrikaners die het systeem wilde bestrijden zonder een directe confrontatie met de regering te riskeren. Ze konden lid worden van een oppositiepartij, met name de Progressieve Partij, of via een functie in een multi-nationale onderneming proberen pressie uit te oefenen. Sommigen bewandelden beide wegen. Een topfunctionaris van de machtige Anglo-American Corporation speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Progressieve Partij. Maar iemand die voor een van beide kiest, geeft daarmee het beschermde en comfortabele leven van die volk op, waarschijnlijk voor altijd. Dat risico kan alleen door iemand genomen worden die een sterke persoonlijkheid en een groot incasseringsvermogen bezit. Er zijn maar weinig jonge Afrikaners die de gok durven wagen.
Volgens de normen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens, zijn de leefregels die Afrikaners de huidige Zuidafrikaanse samenleving opleggen, ontoelaatbaar, om niet te zeggen misdadig. Het land kan nu of in de nabije toekomst op geen enkele wijze voldoen aan de normen die uitgaan van de gelijkwaardigheid van alle mensen. In Zuid-Afrika staat het groepsbelang voorop. Het land heeft niets te bieden aan mensen die weigeren de Afrikaner normen te aanvaarden, vooral niet als hun afwijzing de veronderstelde correlatie tussen ras en cultuur betreft. Iedereen die volgens de Afrikaners niet tot het blanke ras behoort, wordt buiten de samenleving gesloten.
Het Afrikaner nationalisme - intens, voortdurend aangewakkerd, defensief georiënteerd - is statisch van aard. Zelfs de mensen die van binnenuit hervormingen trachten door te voeren en zich verligtes laten noemen (tegenover de zeer nationalistische verkramptes) accepteren in principe de rassentheorie die een generatie geleden werd uitgedacht. ‘Hebt geduld’, vragen de verligte zegslieden, ‘we gaan de goede kant op.’ Als bewijs voeren zij aan dat de ‘kleine apartheid’ voor een deel is afgeschaft; zo is bijvoorbeeld de regel dat zwarten geen gebruik mogen maken van liften in flatgebouwen, geschrapt. Bovendien beweren ze dat er binnen de Nationale Partij in het geheim over een hele reeks hervormingen wordt gedebatteerd. Op den duur, zeggen de verligtes, zullen ook hun bekrompen partijgenoten inzien dat de zwarte bevolking op een menselijke manier behandeld moet worden en dat de zwarten reële mogelijkheden op economische vooruitgang geboden moeten worden. Volgens de verligtes krijgen de zwarten binnenkort een groter mate van zelfbestuur en zal bovendien de ontwikkeling van de ‘thuislanden’ serieuzer worden aangepakt. Evenals de verkramptes juichten zij in 1976 de ‘onafhankelijkheid’ van Transkei toe, hoewel dit zielige landje nog steeds alleen door Pretoria erkend is, en verheugen zij zich op een dergelijke gebeurtenis in het verdeelde Bophutatswana. Door deze ontwikkelingen, beweren zij, zullen de Zuidafrikaanse zwarten een nieuwe waardigheid en een politieke arena krijgen. Bovendien willen de verligtes dat de kleurlingen binnenkort op één lijn met de blanken worden gesteld en dat de Indiërs meer zeggenschap over hun eigen zaken zullen krijgen. De zwarte woonwijken rondom de steden zouden zelf over zuiver plaatselijke aangelegenheden mogen
beslissen.
Niettemin wil geen enkele vooraanstaande figuur in de Nationale Partij ruimte maken voor vertegenwoordigers van niet-blanken in het parlement of welk centraal regeringsorgaan er dan ook na de grondwetswijziging zal komen. De Afrikaner nationalisten staan volledig achter premier Vorsters absolute weigering om zwarten in Zuid-Afrika meer rechten te geven. Vanuit de achterban komt niet het geringste verzet tegen de pompeuze en provocerende houding van de leiding tegenover kritiek van buitenaf.
De regering heeft de aanbevelingen van een recente commissie van deskundigen, grotendeels bloedsap Afrikaners, in feite naast zich neergelegd. Drie van de 178 aanbevelingen zouden de positie van de onderdrukte Afrikaanssprekende groep kleurlingen ingrijpend hebben veranderd. De commissie stelde namelijk voor dat de kleurlingen deel zouden gaan nemen aan het besluitvormingsproces en dat de wetten die huwelijken en sexuele relaties tussen blanken en kleurlingen verbieden, zouden worden afgeschaft. Bovendien adviseerde zij om de wetten die bepalen dat kleurlingen alleen in bepaalde wijken mogen wonen, te versoepelen. De regering verwierp onmiddellijk alle voorgestelde veranderingen betreffende de wetten op huwelijken en sexuele relaties (deze wet- | |
| |
ten ervaren de kleurlingen als zeer vernederend) maar kwam in haar plan voor een grondwetshervorming, dat pas maanden later werd gepubliceerd, met een nieuwe, maar niet gelijkwaardige, status voor kleurlingen in het besluitvormingsproces. Vorster zelf steunde de reactie van zijn regering volledig en koos de kant van de verkrampte minderheid in de commissie. Deze botte houding maakte serieuze discussie verder onmogelijk en liet zien hoe weinig invloed de verligtes in feite hebben.
Iedereen die zijn ogen open houdt kan echter zien dat er binnen de Nationale Partij wel degelijk over mogelijke veranderingen wordt gepraat. Maar wat er precies wordt gezegd, valt moeilijk te achterhalen want de discussies vinden meestal in gesloten bijeenkomsten plaats. Op de jaarlijkse partij-congressen versterken de conservatieve vertegenwoordigers uit de plattelandsdistricten, die met opzet oververtegenwoordigd zijn in het parlement, de ingeroeste verkrampte neigingen van de partij.
‘Wacht maar af, op het congres in Transvaal zullen er wezenlijke veranderingen aan de orde komen’, zei een verligte nationalist in september 1976 tegen mij, ‘daar zul je werkelijke vooruitgang kunnen bespeuren.’ Korte tijd later verklaarde de leider van de afdeling Transvaal, Vorster, dat hij de rellen die een paar weken eerder in Soweto hadden plaatsgevonden, met harde maatregelen zou beantwoorden en dat de zwarten niet meer rechten zouden krijgen dan ze al hadden. De conclusie ligt voor de hand. Als er iets verandert, zal het heel langzaam gebeuren, en misschien pas nadat de huidige leiders, door ouderdom gedwongen, het veld hebben moeten ruimen.
Na de rellen van 1976 en de afschuw waarmee de wereld daarop reageerde, ontstaken de hogepriesters van het Afrikaanse nationalisme het offervuur. Kragdadigheid en de handhaving van de orde onder de zwarte bevolking kregen absolute prioriteit, zelfs de meest elementaire vorm van overleg werd op de achtergrond geschoven. Toen Steve Biko stierf behaalden de verkramptes in het kabinet een duidelijke overwinning, want kort daarop werden de leidinggevende figuren uit Soweto die een Comité van Tien hadden gevormd om de regering te bewegen hun wijk een grotere mate van zelfbestuur te geven, in hechtenis genomen. Deze kragdadigheid en de felle uitspraken stellen waarschijnlijk de blanken gerust die zich wel angstig en onzeker moeten voelen nu ze zich bewust worden van het geweld dat schuilt in een bevolkingsgroep waarvan zij vrijwel niets afweten.
Ook het optreden van de Zuidafrikaanse regering op internationaal politiek niveau werd door kragdadigheid beheerst. Vorster en zijn minister van buitenlandse zaken, R.F. (Pik) Botha, die tot voor kort ambassadeur bij de Verenigde Staten en de Verenigde Naties was, schijnen tot de conclusie te zijn gekomen dat de pogingen van president Carter om op te komen voor de mensenrechten, op één lijn dienen te worden gesteld met communistische en andere linkse activiteiten. Vorster raadde Andrew Young, de Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties aan, om een diplomaten-cursus te gaan volgen. De Verenigde Staten wakkert volgens Botha onlusten aan door te spreken over het one-man, one-vote principe. Afrikaner nationalisten zullen niet voor de druk van buitenaf door de knieën gaan en zo hun eigen val te weeg brengen, aldus de nationalistische zegslieden. Kortom, de buitenwereld doet er verstandig aan in te zien dat alle belangrijke kwesties in Zuid-Afrika in overeenstemming met de ideologie van het Afrikaner nationalisme moeten worden opgelost, want anders maken ze geen kans.
De vastberadenheid en de innerlijke kracht van de Afrikaner nationalisten mogen niet onderschat worden, zelfs al klinken hun denkbeelden ons nog zo achterhaald in de oren. Die volk is goed georganiseerd; de geschiedenis heeft hun geleerd dat strijd wordt beloond; en hun moreel put kracht uit het geloof dat zij het recht en God aan hun kant hebben. De Afrikaners denken dat hun land en hun specifieke manier van leven, vooral wat de nationale en rassensegregatie betreft, nu op het spel staan. Maar na een generatie van Afrikaner nationalisten is er geen ruimte meer om te manoeuvreren of nader tot elkaar te komen. Noch op het gebied van de verhoudingen tussen de rassen, noch op het terrein van de internationale politiek. Het nationalisme heeft die volk zo in zijn greep dat het zijn tegenstanders in binnen- en buitenland tart om tot het uiterste te gaan. Omdat geloof en beleid zo weinig armslag krijgen, wordt het taaie Afrikaner nationalisme steeds brozer. Broze materialen buigen niet, ze breken. Alleen al door de druk van de groeiende binnen- en buitenlandse oppositie, is het waarschijnlijk dat het Afrikaner nationalisme uit elkaar zal spatten.
|
|