In het restaurant brandde alleen nog het licht in de jukebox en stond de deur naar de keuken, waar de lampen nog wel aan waren, op een kier.
De hotelier stak op een tafel - al gedekt voor het ontbijt - de kaars aan en vroeg Lindhof te gaan zitten. Intussen verdween hij in een berghok naast de keuken en kwam met een geopende fles wijn en twee glazen terug.
‘U drinkt toch wijn?’ vroeg hij met een verlegen lachje.
Lindhof knikte en stak een sigaret op.
Over de weg reed met grote snelheid een auto voorbij.
‘De eerste na middernacht’, zei Lindhof; hij luisterde hoe het geluid verstierf, om het moment te vangen dat de stilte weer zou intreden. Daarna pas klikte hij zijn gasaansteker dicht.
De hotelier schonk zorgvuldig de glazen in.
‘Goede wijn... van een goed jaar’, verzekerde hij op zijn merkwaardige geaffecteerde en tegelijkertijd haast lusteloze toon.
Het karpet kraakte onder zijn lijf.
Het was een man van een jaar of zestig, zwaar van postuur en opvallend stads gekleed. Zijn gezicht was papperig en gebruind. Boven zijn dikke droge lippen had hij een korte snor, even grijzend als zijn haar, dat evenwel nog nergens was gaan uitvallen. Hij had iets over zich van een voormalig corpsstudent, die betere dagen gekend had.
De hoeken van het restaurant bleven in donker gehuld. Vanuit de keuken klonk een tik. Misschien een lepel die in een pan stond en omviel.
De hotelier had ook een sigaret opgestoken.
‘Ik zag dat er nog licht bij u was’, zei hij. ‘Ongebruikelijk laat nog voor dit hotel’.
‘Dat heb ik ook gemerkt’, zei Lindhof.
‘Ik hoop dat u deze bijeenkomst niet al te dramatisch vindt... Ik had u natuurlijk ook morgen kunnen uitnodigen. Maar het betekent allemaal niets... gewoon een praatje als vervolg op ons gesprek van gisteren... Ik ben altijd tot diep in de nacht op en ik zag toen ik dus over het terras liep dat u ook nog niet sliep...’
Hij hief zijn glas.
‘Op uw gezondheid!’
Lindhof mompelde ook iets in die trant en schoof de kandelaar die midden tussen hen in stond wat opzij. Tot zijn verbazing was er weer verkeer op de weg. Het moest een vrachtauto geladen met drankkratten zijn die in de richting van het dorp reed. Hij zag de gele koplampen in de maisvelden schijnen.
‘Gisteren zei u dat u journalist bent’, zei de hotelier en draaide op het ontbijtbord, dat hij niet als Lindhof op een andere tafel had gezet, het wijnglas behoedzaam rond.
‘Ja’, zei Lindhof. ‘Dat klopt’.
‘Journalist! U was op vakantie hier?’
Lindhof knikte.
Verbeeldde hij zich het maar dat in de ruimte nog steeds de geur van het lamsvlees van die avond hing?
‘Maar u schrijft toch ook nu artikelen voor uw krant?’
‘Ik schrijf altijd’, zei Lindhof lachend. ‘Ook op vakanties!’
‘Wat zijn het dan? Reisbeschrijvingen? Interviews?’
‘Over het algemeen zijn het artikelen waarbij het niet uitmaakt of ze de volgende dag of de volgende week geplaatst worden. Het kunnen korte karakteristieken zijn van een streek of plaats. Ook ontmoette ik eens een wereldkampioen bridge in een hotel. Dan zet ik mijn journalistenhart niet stil’.
De hotelier lachte kort en staarde toen weer in de vlam.
‘Maar ik heb u niet gestoord?’ vroeg hij onverwachts verontschuldigend. ‘U was niet van plan te gaan slapen?’
Lindhof schudde het hoofd.
‘Die avonden hier zijn heerlijk ondanks die zwoele drukkende lucht. Die stilte over dat land! Die paar lichten in het dorp! Het doet me goed na een jaar drukte’.
‘U bent iemand die op vakantie geen haast maakt! Haast alle gasten hier blijven maar één nacht. En dan maar weer verder zuidwaarts! Maar kan ik het hun kwalijk nemen? Dit is geen streek voor touristen. Velden zijn hier, velden... maar geen meren... nergens viswater. Maar ik wil u ook vragen... waarom bent u hier nu al voor de derde nacht? Ik kan me plaatsen voorstellen die veel beter geschikt voor u zijn’.
Lindhof haalde zijn schouders op.
De deur naar het donkere trappenhuis stond open. Op de eerste verdieping ging iemand over de gang. Ingehouden passen, het bekende gepiep van de toiletdeur, het haakje dat in het ringetje viel - kleine geluiden die in de immense stilte duidelijk hoorbaar waren.
‘Maar ik benijd journalisten’, bekende de hotelier, die zijn gast van het begin af nauwelijks aangekeken had, maar enigszins neerslachtig in de vlam of het wijnglas staarde of naar de hand met de sigaret. Een keer had hij zich plotseling omgedraaid alsof hij op het terras iets verdachts hoorde. ‘Ja... ik verzeker het u van harte! Ik benijd jullie journalisten! Er moet een grote voldoening