zak leeggooide, ‘en nou moet ik gaan’.
Ze vouwde de zak op en kon nu alles in een hand houden, dat liep een stuk plezieriger.
Ze was nieuwsgierig naar de tijd, maar voor zover ze wist was er in deze buurt geen klok waar je dat op zien kon.
Ik vraag het Kees, bedacht ze in de Kanaalstraat.
In de sigarenwinkel was het net een moment rustig.
‘Heb je even tijd voor me?’, vroeg Lena. ‘Voor jou altijd’, zei Kees, hij stond meteen op om haar zijn stoel aan te bieden, waar het arme mens dankbaar gebruik van maakte.
‘Nou, vanmorgen anders niet hoor’, kirde Lena, ‘toen heb ik hier een kwartier staan zwaaien, maar meneer zag niks’.
‘Het is hier zo druk geweest’, pochte Kees, ‘in jaren is het hier niet zo druk geweest’. Trots leunde hij tegen de toonbank. ‘Het kan zijn dat je me net ontgaan ben’.
Ze knikte al dat het goed was, ze wilde alleen de tijd maar weten.
‘Ja nou je het zegt’, zei Kees, ‘je bent laat vandaag.
Ik heb het al vijf over twee’.
Daar schrok ze nu toch duidelijk van.
‘O, Kees, vijf over twee?, dan moet ik meteen maar opstappen’.
‘Dag, prettige paasdagen’, geeuwde de jonge Jan vanachter de toonbank.
‘Wat zegt ie?’. Lena verstond het niet.
‘Prettige paasdagen, zei die’, Kees lachte breeduit. ‘Je gaat zeker niet uit hè?’.
Nee, ze schudde haar hoofd, Pasen? Verdwaasd bleef ze in de deuropening staan.
‘'t Is nog geen zomer, doe die deur dicht’, riep Jan.
‘Ajuus’, riep Kees.
Mevrouw Bonefrans had al een paar keer op de uitkijk gestaan, haar neus tegen de glimmend gezeemde ruit gedrukt. Er was van alles in aantocht, alleen van mevrouw de Smet geen spoor. In het begin had zij er zich niet zo druk over gemaakt. Het vrouwtje kon een kennis zijn tegengekomen die haar langdurig aan de praat hield, of per abuis een extra straatje omgelopen zijn, om maar eens iets te noemen. Maar na een half uur van wachten en uitkijken, geloofde ze daar niet meer in. Er moest iets gebeurd zijn.
Zij keek nog wel uit het raam, doch verwachtte geen stokoud vrouwtje meer aan de horizon, alleen nog maar de politieauto. ‘Hoe dwaas toch ook altijd die wandelingen’, Martha kletste zich met een hopeloos gebaar op de dijen. Ze had juist voor Pasen de boel eens extra laten glimmen en nu zou het goede mens dat wel niet meer mogen meemaken. Plotseling zag ze door een waas van tranen daar het vrouwtje toch nog aan komen kuieren, heel fris en monter zelfs, terwijl zij dat arme wijfje in gedachten al ter aarde had besteld.
Ze snoot haar neus en haastte zich om de deur voor haar open te maken.
‘Hallo’, zei Lena met haar bromstem. ‘Wat ben ik laat hè!’.
Martha slikte de laatste brok uit haar keel om het te kunnen beamen. Ze stond alweer gedienstig klaar om de zwarte jas in ontvangst te nemen.
Vlot stapte mevrouw de Smet over de drempel heen de kamer binnen. Martha bezag haar van achteren en had er geen woorden voor.
Of er nog koffie was, vroeg ze. Want daar had ze best trek in.
‘Die ene, die met dat strogele haar, dat was mijn dochter,’ zei Lena opeens. Wazig staarde ze voor zich uit.
Martha had haar net van een kopje koffie voorzien.
‘Over wie heeft u het?’.
‘Over mijn dochter’, zei het vrouwtje fier, ‘die hier voor een paar jaar nog in huis woonde. Ze is op eigen benen gaan staan’.
Martha kon zich geen strogeel vogeltje voor de geest halen.
‘Hoogblond zei u?’, riep ze peinzend in de koffie kijkend. ‘Dat moet dan toch wel heel lang geleden zijn, want die van vorig jaar, die waren allemaal grijs.’
‘En met Pasen komt ze met haar man op bezoek’, mompelde het oudje ongestoord.
Zo, knikte buurvrouw, terwijl ze naar woorden zocht.
‘Dat is... dat zal u goed doen’.
‘Nou ja, dat is nog afwachten’, zei Lena met een samengeknepen mondje.
‘Ik was het trouwens haast vergeten, heel toevallig dat ik er nog op tijd aan dacht. Als ik Kees niet had gekend, als het vanmorgen niet zo druk was geweest, als, ach, als, als, als’, zuchtte Lena en lachte, ‘ik ben wat moe’.
‘En verder’, Martha toonde een oprechte belangstelling, ‘hoe en wat heeft Kees daar mee te maken?’.
‘Kees' zoon wenste me prettige paasdagen, paasdagen?, dacht ik toen, wat was er ook weer met paasdagen. En in een flits zag ik ze toen staan, Alida en Gert, precies zoals ik ze voor het laatst gezien heb. Ik hoor ze nog zeggen, als we niet met de Kerst komen, dan komen we wel met Pasen’.
‘Ach’, Martha deed of ze er alles van begreep.
‘Dan is het maar beter dat ik nu naar huis