terlijk beeeld hem toont zoals hij is voor anderen die hem kennen en zich een bepaald beeld van hem hebben gevormd. Hun herkenning van dat beeld is subjectief, dat wil zeggen, zij herkennen daarin iets dat eigenlijk aan henzelf toebehoort, door henzelf gecreëerd is.
Socr. Maar is niet het begrip ‘objectieve verschijning’ de creatie van een subject?
Phaedr. Ja, dat is zo.
Socr. En is iemands ‘objectieve verschijning’ daarom niet precies zo subjectief als het beeld van Thrasymachus dat volgens jou slechts subjectief herkend wordt?
Phaedr. Ah, maar de ene creatie is de andere niet. Het subject heeft het begrip ‘objectieve verschijning’ wel gecreëerd, maar niet zomaar verzonnen.
Socr. Terwijl Thrasymachus' vrienden hun beeld van Thrasymachus wel verzonnen hebben?
Phaedr. Precies, dat bedoel ik.
Socr. Maar is het niet zo, dat dat beeld bij hen die het zien iets van ontroering of getroffen-zijn lijkt op te roepen, terwijl de afbeelding dat niet doet?
Phaedr. Dat is inderdaad zo.
Socr. En kan niet een schilderij waarop een niet-bestaand individu te zien is, de toeschouwer op soortgelijke wijze treffen of ontroeren?
Phaedr. Ja Socrates, ik geloof van wel.
Socr. Zonder dat hij in staat is dat wat hem treft met de vinger aan te wijzen?
Phaedr. Inderdaad.
Socr. Zodat het erop lijkt dat ook hier een letterlijk beeld wordt waargenomen en een ander, niet-letterlijk beeld wordt gezien?
Phaedr. Ik geef toe, daar lijkt het op, ja.
Socr. Een niet-letterlijk beeld dat de toeschouwer niet zelf heeft gecreëerd?
Phaedr. Een niet-letterlijk beeld dat de toeschouwer tevoren niet had kunnen creeren, zou ik zeggen.
Socr. Dat ben ik dan met je eens, Phaedrus. En wat zou jij er nu van vinden als ik zei dat het schilderij een creatie is dankzij de aanwezigheid van dat niet-letterlijke beeld, waardoor het waarneembare beeld ‘geraakt’ en ‘tot leven gewekt’ wordt?
Phaedr. Ook daarin stem ik toe, maar onder een voorbehoud.
Socr. Ik luister.
Phaedr. Dat ‘raken’ en ‘tot leven wekken’ veronderstelt een toeschouwer. Als niemand naar het schilderij kijkt wordt er niets geraakt of tot leven gewekt.
Socr. Dus er gebeurt niets op het doek, maar er gebeurt iets in de toeschouwer? Phaedr. Ja.
Socr. In hem wordt iets geraakt of tot leven gewekt?
Phaedr. Misschien wel.
Socr. Doordat zijn innerlijke oog een beeld ziet in het beeld dat zijn uiterlijke oog waarneemt?
Phaedr. Ja.
Socr. Zoals eerder de schilder, al schilderend, een beeld voor zijn geestesoog zag, terwijl zijn physieke oog de blik gericht hield op het doek?
Phaedr. Ja, de toeschouwer ‘wordt’ de schilder op het moment dat hij, de toeschouwer, in het ene beeld het andere ziet.
Socr. En wat dunkt jou nu, Phaedrus, is het beeld dat de schilder met zijn geestesoog ziet ook diens eigen creatie?
Phaedr. Wiens creatie zou het anders zijn?
Socr. Wiens creatie is de geometrische figuur, of het getal?
Phaedr. Ah! Maar hoe zouden wij kunnen vaststellen dat het beeld, evenals de geometrische figuur en het getal, in de ziel aanwezig is?
Socr. Mij dunkt, Phaedrus, dat hebben wij eigenlijk al vastgesteld. Het beeld wordt, evenals de geometrische figuur en het getal, uitsluitend door het geestesoog gezien; en niet slechts door het geestesoog van de schilder, maar ook door dat van de toeschouwer.
Phaedr. Maar niet elke toeschouwer ziet het innerlijke beeld.
Socr. Iedereen weet wat getallen zijn, maar lang niet iedereen onderkent daarmee hun goddelijke aard en oorsprong.
Phaedr. Goed Socrates, misschien geef ik je gelijk wat dat schilderij betreft. Maar het beeld dat Thrasymachus' vrienden in die ene foto zien kan daarom toch best nog hun eigen creatie zijn.
Socr. Maar dat hoeft het niet te zijn?
Phaedr. Misschien niet, nee. Ik zou alleen niet weten hoe je kunt beslissen of het wel of niet hun creatie is.
Socr. Zullen wij zeggen dat, wanneer het beeld dat zij zien wèl hun eigen creatie is, er sprake is van subjectieve inmenging van de toeschouwer?
Phaedr. Dat vind ik best.
Socr. Terwijl er in het geval van degene die naar het schilderij keek geen sprake van subjectieve inmenging was?
Phaedr. Zoals je zegt.
Socr. Hoewel er in het schilderij door sommigen een innerlijk beeld wordt gezien dat zich aan het geestesoog van anderen onttrekt?
Phaedr. Ja.
Socr. En was het volgens jou niet zo dat iemand die een paspoort aanvraagt een