| |
| |
| |
[363]
De vrouw in de literatuur
Maarten 't Hart
Lang geleden heb ik maanden gezocht naar een niet bestaande vrouw. Ik kwam haar op het spoor dankzij William Faulkner. In een fragment van een interview met hem gaf hij op de vraag: wie zijn volgens u de grootste romanfiguren uit de wereldliteratuur, het antwoord: Don Quichote en Sairey Gamp. De naam Don Quichote kwam mij bekend voor, maar van Sairey Gamp had ik nog nooit gehoord en ik had er ook niet het flauwste vermoeden van waar ik haar zou kunnen vinden. Niets gaf het fragment van het interview over haar prijs en zodoende was ik op andere bronnen aangewezen. Maar weinig is zo moeilijk als zoeken naar een romanfiguur waarvan je slechts de naam kent. Je hoeft niet te denken dat je haar in een encyclopedie kunt vinden en je kunt wel literatuurgeschiedenissen gaan doornemen maar het is handig als je dan weet in welk land je moet gaan zoeken. Ik raadpleegde, behalve literatuurgeschiedenissen, ook bevriende kennissen die zich lieten voorstaan op hun belangstelling voor literatuur. Daarbij ontdekte ik al spoedig dat lang niet iedereen ervoor wilde uitkomen dat hij niet wist in welke roman Sairey Gamp voorkwam en mij daarom maar een turfdikke foliant opgaf, kennelijk in de hoop dat ik die wel niet zou lezen. Zo heb ik tientallen adembenemend dikke romans gelezen zonder haar op het spoor te komen, al was ik na verloop van tijd wel zo ver dat ik, niet ten onrechte, veronderstelde dat zij in de Engelstalige literatuur moest worden gezocht. Achteraf gezien is het vrij onbegrijpelijk dat ik haar toen niet gevonden heb, want Sairey Gamp wordt niet zelden vermeld in de literatuurgeschiedenis en menigmaal ook in essays van Engelse auteurs. Maar ik gaf mijn naspeuringen op in de stille hoop dat ik haar, als ik maar ijverig zou voortlezen, eens zou vinden.
Een goed jaar na mijn vruchteloos zoekgedrag begon ik te lezen in Martin Chuzzlewit van Charles Dickens en na ruim tweehonderd bladzijden las ik haar achternaam, zonder toen evenwel te beseffen dat zij het was. Ik had een vrij duidelijke voorstelling van Sairey Gamp: ze moest vanzelfsprekend de hoofdpersoon zijn in een roman en tegelijkertijd een soort gesublimeerde vorm van de twee meisjes uit het werk van Faulkner die zo'n indruk op me hadden gemaakt: Lena Grove en Caddy. Vandaar dat ik, toen Pecksniff van een begrafenisondernemer de ziekenoppasster Gamp aanbevolen kreeg niet dadelijk begreep dat deze, ogenschijnlijk onbelangrijke, bijfiguur dezelfde was als de Sairey Gamp waar ik een jaar geleden zo vruchteloos naar gezocht had. Zelfs toen ik over haar las dat het ‘haar moeite kostte om, als men het zo mag uitdrukken, over zichzelf heen te kijken naar de mensen met wie ze praatte’ had ik nog altijd niet begrepen dat zij de gezochte was, ook omdat haar voornaam nog niet was gevallen, maar wel kwam toen de gedachte bij me op dat deze vrouw misschien een dochter zou hebben, luisterend naar de naam Sairey Gamp. Pas verderop, als zij opnieuw verschijnt en Dickens vertelt dat ‘op hetzelfde ogenblik de tocht een bijzondere geur aanvoerde, alsof een voorbijzwevende fee, na een bezoek aan een wijnkelder gehikt had’, begreep ik dat zij en niemand anders Sairey Gamp moest zijn.
Vanzelfsprekend heeft Faulkner gelijk. Sairey Gamp is de grootste vrouwenfiguur uit de wereldliteratuur maar dat is niet de enige reden waarom ik haar gebruik ter introductie van een verhandeling over de vrouw in de literatuur. Sairey Gamp is namelijk wellicht de enige figuur uit de letterkunde die de drie aspecten van dit onderwerp in één persoon verenigt. Wie over de vrouw in de literatuur schrijft kan immers drie kanten op. Je kunt spreken over de vrouw zoals zij in door mannen geschreven proza verschijnt, over de vrouw zoals zij zichzelf beschrijft en over de schrijvende vrouw zelf. Sairey Gamp is een vrouw in een
| |
| |
roman van een schrijver maar bovendien is zij zelf scheppend bezig. Het resultaat van haar schepping is Mrs. Harris, een vrouw dus. Sairey Gamp vertelt aan alle mensen waarmee zij in contact komt over deze niet bestaande Mrs. Harris, die geschapen was met het doel ‘haar in denkbeeldige dialogen over allerlei onderwerpen te betrekken, die onveranderlijk eindigden met een loflied op Sairey Gamps goede karakter’.
Of Sairey Gamp representatief is voor de schrijvende vrouw kunnen wij in het midden laten, zoals we ook in het midden kunnen laten of Mrs. Harris representatief is voor de vrouw zoals zij in door vrouwen geschreven literatuur verschijnt, want ernstiger zaken dienen ons bezig te houden. Helaas kunnen alleen met betrekking tot Sairey Gamp de drie aspecten van de vrouw in de literatuur onder één noemer gebracht worden; voor het overige dienen we de aspecten gescheiden te behandelen. Daar de laatste tijd zulke ernstige beschuldigingen zijn ingebracht tegen beschrijvingen van vrouwen in verhalend proza van mannen, zullen we ons tot het eerste aspect beperken. Hannes Meinkema gebruikt in een in Snoeck '77 verschenen essay over ‘Vrouwen in het mannenboek’ de woorden ‘ergerlijke clichévisies op vrouwen’ en zegt: ‘welk beeld moeten wij van vrouwen krijgen als we alleen maar lezen over vrouwen die clichématig passen in hun rol’. Verderop stelt zij dat ‘de wereld zoals die door verstandige vrouwen wordt waargenomen nog nauwelijks in romans is verkend’ waarmee zij het tweede en derde aspect van de vrouw in de literatuur aan een mogelijke behandeling onttrekt; er zou nog geen materiaal zijn. Waar Hannes Meinkema haar voorzichtige generalisaties ophangt aan wellicht voor het beeld van de vrouw in romans van mannen niet zo representatieve auteurs als Geeraerts, Raes en Hermans, daar stelt Andreas Burnier in ‘Het beeld van de vrouw in de literatuur’ (in Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen): ‘In de wereldliteratuur, zowel in het verhalende proza als in de toneelliterattuur, komen talloze manlijke helden en antihelden voor, met volstrekt individuele eigenaardigheden. In diezelfde top-wereld-literatuur vind je echter voortdurend de zeven clichés over vrouwen die ik u heb genoemd’. Haar
conclusie weegt veel zwaarder dan die van Hannes Meinkema omdat zij zoveel voorbeelden geeft van, naar zij meent, cliché-matige behandeling van vrouwen. Noch zij, noch Hannes Meinkema beweren echter dat mannen geen beeld van vrouwen kunnen geven omdat vrouwen heel anders zijn dan mannen terwijl ze ook niet spelen met de gedachte dat het misschien wel helemaal onmogelijk is een beeld van iemand te geven omdat datgene wat we ‘karakter’ of ‘persoonlijkheid’ noemen, misschien niet eens bestaat, zodat we dat buiten beschouwing kunnen laten.
Als het onmogelijk zou zijn voor een man een beeld van de vrouw te geven omdat vrouwen zo heel anders zijn dan mannen, dan nog zou in ieder geval een beeld van ‘buitenaf’ mogelijk zijn. Je kunt altijd observeerbaar gedrag en hoorbare uitingen beschrijven, net zoals je gedrag van dieren kunt beschrijven, terwijl je je toch niet in het dierlijk bewustzijn kunt verplaatsen (Kwaadwillenden die uit deze vergelijking willen concluderen dat ik de vrouw op één lijn stel met het dier, gaan gerust hun gang). In het werk van bijna uitsluitend op observatie gerichte auteurs zoals Fontane en Trollope vind je inderdaad overtuigende portretten van vrouwen die van buitenaf gezien zijn. Los hiervan blijft de vraag bestaan of een man een vrouw ook van ‘binnenuit’ kan beschrijven en of de vrouwelijke ikfiguren in zulke verschillende romans als Moll Flanders van Defoe en Bleak House van Dickens wel echte vrouwen zijn. Mutatis mutandis geldt ook het omgekeerde: is de mannelijke ik-figuur uit Castle Rackrent van Maria Edgeworth wel een echte man. In dit geval kan ik de vraag volmondig met ja beantwoorden. Daar je echter altijd, hoezeer je er zelf als man ook van overtuigd zou kunnen zijn dat een bepaalde vrouw in een literair werk allerminst cliché-matig beschreven is, het verwijt te horen zou kunnen krijgen: jij kunt het niet beoordelen want jij bent een man, ben je wel gedwongen een niet aan jezelf ontleende maatstaf te hanteren en aannemelijk te maken dat tenminste sommige vrouwen niet cliché-matig beschreven zijn.
Ik denk dat je zelfs twee maatstaven kunt gebruiken. Je kunt vrouwen uit door vrouwen geschreven literatuur vergelijken met vrouwen uit door mannen in diezelfde periode geschreven literatuur. Je kunt ook de oordelen van vrouwen over door mannen beschreven vrouwen als maatstaf gebruiken. Toch zullen we hiermee nog niet zoveel verder komen bij Andreas Burnier omdat haar probleem wellicht niet is, dat de door mannen beschreven vrouwen niet levensecht zijn, als wel dat je je met die vrouwen niet kunt identificeren. Dat is een nogal eigenaardig literair criterium maar het spreekt mij wel aan. ‘Van jongsaf ontbreekt het jou aan stimulerende literaire voorbeelden’, zegt Andreas Burnier, min of meer tegen zichzelf. Toch is die mogelijkheid van identificatie een zeer betrekkelijke. Niet al- | |
| |
leen zul je er als man niet snel toe geneigd zijn de boeken van Patricia Highsmith te veroordelen omdat er zulke afschuwelijke, misdadige en leugenachtige mannen in voorkomen, maar bovendien identificeer je je lang niet altijd met de mannelijke held. Noch in het geval Hector uit de Ilias en van prins André uit Oorlog en Vrede, noch in het geval van Parsifal en Don Quichote identificeer ik mij met die door haar genoemde mannen, in beide eerste gevallen omdat de mannen het huis uit gaan en ik een diepgewortelde afkeer heb van reizen, in de twee andere gevallen omdat de mannen dwazen zijn. Pas op het eind van Don Quichote is er sprake van identificatie, pas dan zie je in dat al dat dwaze idealisme van de ridder van de droevige figuur jouw eigen idealisme merkwaardig goed symboliseert. Ik geloof er niet in dat mannen zich zo vanzelfsprekend identificeren met mannen die ‘hoge taken’ hebben en ‘buiten wereldgeschiedenis’ maken. Dat is immers maar voor heel weinig mannen weggelegd. Identificatie is eerder ontdan bemoedigend. Voor een beginnend componist is het
echt geen leuke gedachte dat Mozart toch niet te overtreffen is zoals het voor een beginnend schrijver geen prettig idee is dat Proust nooit geëvenaard kan worden. Als je een vrouw bent is er veel meer kans dat je je voorgangers zult overtreffen. Maar deze identificatie-problematiek moet verder voorlopig buiten beschouwing blijven want ze vertroebelt in dit geval het denken over de vrouw in de literatuur.
Volgens Andreas Burnier keren steeds zeven cliché's terug in de top-wereldliteratuur van mannen. Het is erg de moeite waard om deze zeven cliché's één voor één te bespreken want het kan niet ontkend worden dat Burniers beeld in ieder geval voor een deel op waarheid berust en daardoor de suggestie kan wekken dat het inderdaad bedroevend gesteld is met het beeld van de vrouw in de literatuur van mannen. Volgens haar is het eerste cliché: de bange, moederlijke vrouw, die de (natuurlijk mannelijke) held van zijn hoge taak probeert af te houden. Ik zal niet ontkennen dat zulke vrouwen in de literatuur - en in het werkelijke leven dat helaas zo vaak clichématig is - voorkomen maar op zijn minst is de aanvulling noodzakelijk dat veel vrouwen mannelijke helden juist hebben gestimuleerd om hun hoge taken (vaak niets dan anders dan oorlog voeren, hetgeen haar voorbeeld Hector ook doet) te volbrengen, vaak zeer tegen de zin van mannen in. Maar uit het cliché kunnen ook twee, ver van een gemeenplaats verwijderde, beelden worden afgeleid. Denk aan de moederlijke vrouw die de bange zoon tracht te verlossen van zijn angsten zoals dat gebeurt in A la recherche du temps perdu en, ontroerender nog, in Call it Sleep van Henry Roth. Genya Schearl uit die roman is een bange, moederlijke vrouw, een eenzame, ontheemde jodin in de slums van New York, slechts dan ook op overtuigende wijze dapper en wijs als haar zoon David in het geding is. Maar nog dichter bij het cliché staan Lara uit Dr. Zjivago van Pasternak en Jenny uit Les Thibault van Martin du Gard. Lara is al aan het front als Joeri er arriveert, zij heeft al wereldgeschiedenis geschreven. Zij is de eigenlijke heldin van het boek terwijl Joeri een anti-held is. Jacques uit Les Thibault gaat ook naar het front, maar niet als soldaat doch als een pacifist die
hartstochtelijk protesteert tegen de waanzin van de eerste wereldoorlog en Jenny probeert hem niet van zijn taak (nu eens een echte, hoge taak) af te houden maar stimuleert hem juist.
Maar mooier nog dan deze relativeringen van de gemeenplaats zijn de inversies. Denk aan de bange, vaderlijke man, die de (natuurlijk vrouwelijke) held van haar hoge taak probeert af te houden. Het mooiste beeld van deze inversie is wellicht te vinden in The Heart of Mid-Lothian van Walter Scott. Daarin proberen een bange vader en een verloofde Jeanie Deans ervan te weerhouden te voet van Edinburgh naar Londen te gaan om gratie te vragen bij de koning voor haar ten onrechte ter dood veroordeelde zuster. Maar de dappere, moedige en vastberaden Jeanie Deans (één van de weinige aanvaardbare, en ook door vrouwen, o.a. Maria Edgeworth, geprezen vrouwenfiguren bij Scott) laat zich niet van haar hoge taak afhouden. In Rob Roy van Scott probeert Frank Obaldistone Diana Vernon van haar ‘hoge taak’ af te houden, zodat Scott het cliché zelfs tweemaal in inversie heeft doorbroken.
Het is overigens merkwaardig dat Andreas Burnier bij dit cliché wel Oorlog en Vrede van Tolstoi ter sprake brengt maar in het geheel niets zegt over Natasja. Dat is nu net zoiets als wanneer je over de kerkmuziek van Bach zou schrijven en in het geheel niets zou zeggen over de Matthäus-passion. Ze is één van de ontroerendste vrouwenfiguren uit de hele wereldliteratuur, iemand waar je je als man niet mee identificeert. maar waarop je hopeloos verliefd wordt. Waarom geen woord over haar? Paste zij niet in één van de zeven cliché's?
Het tweede cliché is ‘de vrouw als ding, als niet-mens, als sexueel object’. Er is geen twijfel over mogelijk: dit cliché komt inderdaad bijzonder vaak voor. Voor een deel moet dat geweten worden aan het feit dat
| |
| |
het zo moeilijk is sex-appeal op papier te krijgen. Sex-appeal is immers, van de man uit gezien, iets dat voornamelijk met het uiterlijk te maken heeft, hoezeer men dat misschien ook kan betreuren. Als je dat uiterlijk, dus haardracht, ogen, gezicht, secundaire en eventueel primaire geslachtskenmerken, manier van lopen, beschrijft, heb je de vrouw al gereduceerd tot ding en daarin is impliciet ook verwerkt dat zij niet kan veranderen want elke uiterlijke verandering, die toch altijd een gevolg zal zijn van veroudering, vermindert de sex-appeal. Je zou sex-appeal natuurlijk via een omweg kunnen beschrijven, je zou, zoals Faulkner vaak heeft gedaan, kunnen beschrijven hoe een man of een aantal mannen echt lijden bij de aanblik van een mooi meisje. (In de Snopes-trilogie heeft hij, zonder Eula en Linda Varner tot objecten te reduceren, hen als twee vrouwen voorgesteld die mannen doodongelukkig maken en zulke vrouwen, dat moet nu maar eens gezegd worden, bestaan echt). Maar zo'n omweg tekent vooral het bewustzijn van de lijdende mannen, hij brengt nog niet altijd de vrouwen zelf in beeld. Ik denk dat er maar één manier is om de lezer er op rechtstreekse wijze van te overtuigen dat een meisje aantrekkelijk is: door de half plagerige, half schertsende, vrolijke, naar het flirten neigende dialogen weer te geven van een meisje en een jongen die op elkaar verliefd zijn maar dat zelf nog niet ontdekt hebben. Gegeven het feit dat er maar heel weinig schrijvers en schrijfsters zijn geweest die dat konden, moeten we wel aannemen dat het bijzonder moeilijk is. Niemand heeft het ooit beter gedaan dan Emily Brontë in het slot van Wuthering Heights (de gesprekken tussen Catherine Linton en Hareton Earnshaw) maar dat is een schrijfster. Maar ook de door Andreas Burnier zorgvuldig doodgezwegen Natasja uit Oorlog en Vrede komt zo tot leven alsmede diverse heldinnen in de romans en verhalen van Toergenjev, de Emmentaler
meisjes uit de romans van Jeremias Gotthelf en, last but not least, die spitsvondige, geestige jonge vrouwen uit het werk van Thomas Mann - Tony Buddenbrooks voorop. Mann heeft daarbij veel geleerd van Fontane die nog een andere troef uitspeelt in zijn werk om de sexuele aantrekkingskracht van een vrouw te beschrijven. Effi Briest's sexappeal wordt gesymboliseerd met de zwaaiende schommel, een beeld welsprekender dan alle beelden van vrouwen uit het werk van Wolkers of Claus.
Ook in dit geval is een inversie van de gemeenplaats denkbaar: de man als ding, als niet-mens, als sexueel object. Het is niet te verwachten dat het ooit in deze vorm door een groot schrijver zal worden uitgewerkt omdat je er daarbij dan inderdaad van zou moeten afzien een individu uit je proza als een karakter te beschrijven. Toch heeft Thomas Mann de gemeenplaats ‘omgekeerd’ en wel in Die Betrogene, een verhaal over een oudere vrouw die verliefd wordt op een beeldschone jongeman. In dit geval is de inversie wel zeldzaam overtuigend uitgewerkt (hoe zou dat ook anders te verwachten zijn bij Thomas Mann), maar een mooi thema kan deze inversie, anders dan de inversie van het eerste cliché, niet genoemd worden daar het de gemeenplaats niet opheft doch vervangt door een andere.
Het derde cliché wordt door Andreas Burnier als volgt geformuleerd: de vrouw als representant van de duivel, de verlokster tot het kwade. Andreas Burnier vangt nogal verschillende cliché's onder deze noemer want ze spreekt verderop over de dominerende moeder, de sensuele verleidster en de huisbakken echtgenote die de creativiteit van de man doodt. Van het laatste zou ik zo dadelijk geen voorbeelden weten en bovendien kun je je afvragen of dat niet eerder onder de noemer van cliché één thuishoort. Ik wil mij slechts beperken tot de sensuele verleidster die de man ten verderve voert. Zulke verleidsters zijn in de literatuur inderdaad even talrijk als goudvinken op een kerkhof. Denk alleen maar aan het werk van Simenon: hoe vaak heeft hij niet beschreven dat een al wat oudere man een jong meisje ontmoet waarop hij hopeloos verliefd wordt en dat zijn liefde net zolang uitbuit totdat hij te gronde is gericht. In En cas de malheur, Les complices, Le riche homme, Lettre à mon juge heeft Simenon het thema, steeds op andere wijze, uitgewerkt. In Lettre à mon juge voert de man overigens het meisje ten verderve, hij wurgt haar. Zoiets gebeurt ook in het haast al te aangrijpende Moïra van Julien Green. In die gevallen is de vrouw niet alleen de verderfelijke maar ook nog het slachtoffer. Behalve Simenon hebben onder anderen Dino Buzatti, Italo Svevo, Marcellus Emants, Marcel Proust en Benito Pérez Galdós het thema overtuigend uitgewerkt. In zeker opzicht blijft Emants het dichtst bij het cliché en toch is Tony uit Inwijding een vrouw die je nooit meer vergeet. Emants heeft het cliché niet doorbroken maar getranscendeerd, wat eigenlijk het mooiste is.
Daarmee bedoel ik het volgende. Stel dat je als schilder een bruidspaar moet schilderen. Kan het cliché-matiger? Om het cliché te doorbreken schilder je dan bijvoorbeeld een hond op de voorgrond en, heel klein
| |
| |
erachter, het bruidspaar. Maar mooier is toch als je, zoals Rembrandt, het bruidspaar zonder franje op de voorgrond plaatst en er kans toe ziet om dat bruidspaar zo te schilderen dat je alle andere, cliché-matig geschilderde bruidsparen vergeet. Een onderwerp kan cliché-matig zijn maar voor een echt groot kunstenaar is dat eerder een uitdaging dan een reden om van dat onderwerp af te zien. Emants' roman Inwijding is op het gebied van het onderwerp man en maîtresse die man ten verderve voert zoiets als Het Joodse Bruidje van Rembrandt op het gebied van geschilderde bruidsparen.
Proust heeft aan het thema, hier gerepresenteerd door het liefdespaar Odette en Swann, een onverwachte wending gegeven. Swann trouwt met de Odette. Galdós heeft in Fortunata y Jacinta de ‘verleidster’ getekend als een diep te respecteren warmbloedige, ver van elke gedachte aan hoerigheid verwijderde vrouw terwijl de rijke man waarop zij verliefd is een slappeling is, een karakterloos individu, haar liefde, noch de liefde van zijn vrouw Jacinta waardig. Het is overigens niet zo dat wij, omdat we in deze man niet een loflied op ons eigen karakter herkennen, nu ook zeggen dat die man cliché-matig getekend is en dat wij er ons niet mee kunnen identificeren omdat het geen held is met een hoge taak die buiten wereldgeschiedenis schrijft. Integendeel, we weten maar al te goed dat de meeste mannen verbazend veel lijken op deze Juanito Santa Cruz uit dit grandioze meesterwerk van Galdós. Svevo, tenslotte, beschrijft hoe Zeno Cosini niet ten verderve gevoerd wordt door zijn Carla, maar juist dankzij haar meer van het ‘moederdier’ thuis gaat houden.
De inversie van dit cliché, de man als verleider die de vrouw ten verderve voert, is onder de naam Don Juan zo bekend dat ze geen aparte behandeling behoeft.
Het vierde cliché, de vrouw als te goed voor deze wereld, geeft Andreas Burnier de bitterste passages in de pen uit haar gehele essay. Het zou volgens haar voorkomen in de Victoriaanse Engelse romans en in de romans van Goethe. Zo dat al, ten aanzien van Die Wahlverwandtschaften, allerminst op waarheid berust, dan geldt dat nog veel sterker voor de Victoriaanse Engelse romans. Juist hier zijn we in de gelegenheid het beeld van de vrouw in de romans van mannen te vergelijken met het beeld van de vrouw in romans zoals zij voorkomen in de werken van Jane Austen, Emily Brontë, Elizabeth Gaskell en George Eliot. Verschillen die vrouwen nu sterk van de vrouwen in de romans van Thackeray, Dickens, Trollope en Hardy? Je zou natuurlijk kunnen beweren dat die vrouwen zozeer door hun mannelijke tijdgenoten waren beïnvloed dat zij, onbewust, het cliché-matige beeld van vrouwen uit mannenboeken hebben overgenomen. Maar met zulke, elke discussie bij voorbaat onmogelijk makende, dood- | |
| |
doeners willen wij ons liever niet ophouden. In ieder geval kan het al niet bij Jane Austen want zij schreef lang voordat de anderen publiceerden. En voor het overige blijft het vreemd dat die engelen, die vrouwen die te goed zijn voor deze wereld nauwelijks te vinden zijn in de Victoriaanse Engelse roman. Bij Jane Austen vind je ongetwijfeld de meest uitgebalanceerde portretten van vrouwen uit de gehele wereldliteratuur, maar engelen zijn het niet. Vrouwen kunnen zich, danig geschrokken wellicht, herkennen in bijvoorbeeld Emma, allerminst een loflied op een goed karakter, zoals ook Rosa Lydgate uit Middlemarch van Eliot geen erg vleiend portret is van een vrouw. Ook Cynthia Kirkpatrick uit het onvolprezen Wives and Daughters van Elizabeth Gaskell, volgens Walter Allen ‘one of the most striking young women in English fiction’, is allerminst een engel. Vooral de jonge vrouwen in het werk van
Trollope lijken bijzonder veel op de jonge vrouwen in de werken van genoemde vrouwelijke auteurs. Hij heeft ons een weergaloze reeks van soms kwaadaardige, soms leugenachtige (Lizzy Eustace uit The Eustace Diamonds), soms vrolijke, levenslustige (Lucy Robarts, Mary Thorne, Barchester novels) soms roerende (Dorothy Stanbury) portretten van meisjes nagelaten die niet alleen gespeend zijn van enige engelachtigheid maar door Elizabeth Bowen, Beatrice Vigoleis Thelen, Beatrice Brown, Lucy Stebbins om strijd zijn geprezen. Ook Thackeray's vrouwen zijn alles eerder dan te ‘goed voor deze wereld’; Becky Sharp uit Vanity Fair is van zo'n scherpe tong voorzien dat je, als je het werk hebt gelezen, nog een tijd lang vreesachtig naar de plaats staart waar je het hebt neergezet, in angst dat haar kwaadaardige uitvallen jou ook zouden kunnen treffen. De vrouwen uit de romans van Thomas Hardy spelen zelfs een rol in het hedendaagse feminisme; Sue Brideshead uit Jude the Obscure kom je telkens tegen in de werken van feministen (o.a. Kate Millett) als voorbeeld van een meesterlijk portret van een feministe avant la lettre.
De enige Engelse schrijver uit de vorige eeuw waarvoor inderdaad geldt dat hij engelen heeft geschapen is Charles Dickens. Zijn meisjes hebben stellig iets in zich van ‘kuisheid en engelengeduld’, van ‘ik-loos en liefdevol present’ zijn zoals Andreas Burnier het noemt en misschien geldt dat wel het sterkst voor Esther Summerton uit Bleak House. Maar juist ten aanzien van dit meisje kun je je afvragen of hier het cliché niet voor één keer zo overtuigend leven is ingeblazen dat het ophoudt een cliché te zijn
| |
| |
en een ‘Joods bruidje’ wordt. Esther is een engel, jawel, maar is zij daarom onbestaanbaar of ondenkbaar? Dat zij, hoe engelachtig ook, iets heeft waardoor je onvoorwaardelijk in haar gaat geloven moet grotendeels te danken zijn aan het feit dat zij zelf, in de ik-vorm, haar verhaal vertelt. Zij is een registrerend bewustzijn, niet zozeer ik-loos als wel ik-ledig - iemand die jouw ik leent om haar verhaal mee op te luisteren. Je identificeert jezelf zozeer met haar (net zoals je je trouwens ook met David Copperfield en Pip uit Great Expectations identificeert) dat je, tijdens het lezen, ophoudt zelf een ik te zijn. Esther is een engel omdat wij onszelf in principe als engelen ervaren; het beeld dat je van jezelf hebt is nooit ongunstig (je kent je zwakheden doorgaans wel maar die vergoeilijk je, die zijn je in zekere zin nog dierbaarder dan je sterke kanten) en in ieder geval altijd gunstiger dan het beeld wat anderen van je hebben. Haar engelachtigheid is, evenals de edelmoedigheid van David, de engelachtigheid eigen aan elk ik. Als er van identificatie moet worden gesproken dan zeker hier waar de identificatie de engelachtigheid opheft en daardoor het cliché verkruimelt tot een nietszeggende mededeling over iets waar elke, helaas altijd clichématige, lof te kort voor schiet. Je kunt Dickens verwijten dat hij engelen beschreef maar dan moet je hem ook verwijten dat zijn jonge mannen ‘te goed zijn voor deze wereld’. Nicolas Nickleby, Martin Chuzzlewit en David Copperfield zijn edelmoedig, dapper, wilskrachtig, goedhartig, anders dan de jonge mannen bij Trollope die altijd buitengewoon ongunstig beschreven worden.
Bij het vijfde cliché, de vrouw als klimplant zegt Andreas Burnier zelf voor het eerst iets over de inversie: de man als klimplant. ‘Zelden’, zo meent zij, ‘hoor je iets over zielige mannelijk vrijgezellen of verkommerde weduwnaars, hoewel het werkelijke leven vaak meer die kant uit gaat’. Het woord zelden is hier wel totaal misplaatst; ik zou gemakkelijk vijftig meesterwerken uit de wereldliteratuur kunnen noemen waarin zielige mannelijke vrijgezellen of verkommerde weduwnaars voorkomen. Alleen al bij Simenon kun je er tientallen vinden. Pérez Galdós gaf in El Amigo Manso een ontroerend beeld van een zielige vrijgezel; aangrijpender nog is het beeld van de vrijgezel Doktor Glas in het gelijknamige boek van Hjalmar Söderberg en de zieligste weduwnaar uit de wereldliteratuur is wellicht dominee Hightower uit Light in August van Faulkner.
Andreas Burnier verbindt, niet ten onrechte, de vrouw als klimplant met de homosexualiteit van de vrouw en ik moet zeggen dat ik geen voorbeelden zou weten van literaire werken van mannen waarin dat niet als iets dat terurig en uitzichtloos is wordt beschreven, al is in het werk van Henry James, die het bijna al te terughoudend behandelde, toch een ander beeld van vrouwelijke homosexualiteit aanwezig. Los hiervan echter is het cliché van de ‘zielige oude vrijster’ van ‘dat vrouwen zonder mannen er allerellendigst aan toe zijn’ zeldzamer dan het omgekeerde. De al eerder gemoreerde Sairey Gamp, die bovendien een zeer gelukkige verhouding heeft met Mrs. Harris, is volstrekt geen ‘zielige oude vrijster’, zomin als de miniaturen schilderende Miss La Creevy uit Nicolas Nickleby of de onvergetelijke, boosaardige Betsy Trotwood uit David Copperfield en nog zoveel andere eenzame vrouwen bij Dickens. Bij hem zijn juist de getrouwde vrouwen ongelukkig. Ook bij Trollope is een hele galerij te vinden van gelukkige oude vrijsters, de door Mario Praz zo hemelhoog geprezen Aunt Stanbury uit He knew he was right voorop. Bij de Duitse schrijver Wilhelm Raabe vind je ook prachtige portretten van oude, eenzame maar gelukkige vrouwen (denk alleen aan Das Horn von Wanza) en wie zou in dit verband Käthi, die Grossmutter van Jeremias Gotthelf onvermeld kunnen laten.
Tussen de beide laatste cliché's, ‘de vrouw die bijna zo goed is als een man’ en ‘de vrouw als held, ondanks dat zij een vrouw is’ kan ik geen verschil ontdekken en ik geloof niet - en het blijkt wel bij Burnier die van beide cliché's maar één overtuigend voorbeeld weet te geven, waarbij het laatste niet eens uit de literaire sfeer afkomstig is - dat het gemakkelijk is hiervan voorbeelden te vinden. Vrouwelijke helden, schelmser,
| |
| |
diefachtiger, gewiekster dan mannen bevolken de romans uit de 18e eeuw. Neem alleen maar Moll Flanders uit de gelijknamige roman van Defoe. Wat een vrouw! Ik zou haar alleen niet graag tegenkomen; je bent je geld en maagdelijkheid meteen kwijt. Maar ook in de romans van een modern schrijver als Faulkner zijn de vrouwen steeds dapperder, taaier, heldhaftiger en menselijker dan de mannen. Alleen Caddy uit The sound and the fury is dapper genoeg om in de boom te klimmen; haar drie broers staan beneden. Drusilla uit The Unvanquished torent hoog uit boven Bayard Sartoris; Lena Grove uit Light in August is de enige goede, volhardende figuur in een wereld van gedoemde, gefrustreerde mannen. Dilsey, de negerin uit The sound and the fury is de enige waarvan gezegd wordt dat ze ‘endured’, de enige ook die hart heeft voor de idioot Benjy. Maar ook in zoveel romans uit de vorige eeuw zijn vrouwen heldhaftiger, edelmoediger. Ik noemde al Fortunata y Jacinta van Galdos. In al zijn werken zijn de vrouwen evenwichtiger en heldhaftiger dan de zwakke, wankelmoedige, weifelende mannen waarin wij niet zonder schaamte onszelf herkennen, doch die wij daarom niet als cliché-matig willen afdoen. Bij Dostojewski, bij Ljeskow, bij Gontcharov en bij Toergenjev vinden we resp. Marja Sjatowa uit De Demonen, Lady Macbeth uit het gelijknamige verhaal (is trouwens de echte Lady Macbeth niet een mooi voorbeeld van een vrouw die een man juist aanspoort tot het volbrengen van een ‘hoge taak’!), de grootmoeder uit De Steile Helling, en de grootmoeder uit Poenin en Baboerin van Toergenjev - vier vrouwen die elke man in heldhaftigheid en grootheid overtreffen. Zelfs meisjes worden vaak voorgesteld als dapperder dan jongens, denk maar eens aan de meisjes uit Other voices, other
rooms van Truman Capote die heel wat meer mans zijn dan dat eenzame jongetje dat op weg is naar zijn vader. Ik durf gerust de voorspelling te wagen dat bij een statistisch onderzoek naar de rol van de vrouw in de duizend beste romans uit de wereldliteratuur in een overweldigende meerderheid van de gevallen zou blijken dat zij de heldin is. Als het juist is hier van een cliché te spreken dan eerder van het omgekeerde: de vrouw heel wat meer mans dan de man met als mooiste voorbeeld wellicht de zoëven al genoemde Marja Sjatowa uit De Demonen. En het is treurig maar waar: zulke vrouwen kom je in werkelijkheid ook maar al te vaak tegen en het droevigste is nog dat je, als je toevallig zo iemand bent als Sjatow nog wel voor ze in het stof wil kruipen ook.
Het is niet waar dat in de top wereld-literatuur steeds zeven cliché's van vrouwen te vinden zijn. Dat neemt evenwel niet weg dat er maar heel weinig overtuigende portretten van vrouwen in de door mannen geschreven literatuur worden aangetroffen (omgekeerd geldt dat net zo), portretten die de beide Catherine's uit Wuthering Heights en de Emma's en Elizabeth's uit de werken van Jane Austen evenaren. Mijn rijtje van schrijvers die naast Jane Austen en Emily Brontë genoemd kunnen worden ziet er als volgt uit: Trollope, Martin du Gard, Mann, Fontane, Pérez Galdós, Gotthelf, Proust, Henry Roth, Tolstoi, Emants en Couperus. Van deze schrijvers noemt Andreas Burnier alleen Tolstoi. Maar zelfs als zij de werken van de andere auteurs zou hebben bestudeerd, zou zij waarschijnlijk nog bezwaren hebben gehad. Dat komt omdat zij, evenals Hannes Meinkema, op zoek is naar Mrs. Harris, naar een vrouw die het beeld dat veel vrouwen van zichzelf zouden willen hebben, aangenaam weerspiegelt. Andreas Burnier en Hannes Meinkema zijn late nazaten van de stiefmoeder van Sneeuwwitje: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste in het land. Waar de literatuur van mannen evenals de spiegel uit het sprookje niet het gewenste beeld reflecteert, daar wordt zij afgedaan als cliché-matig. Zo is Sairey Gamp onverwacht toch nog een mooi symbool voor de hedendaagse naar identificatie hunkerende vrouwen al zou ik niet willen beweren dat Sairey Gamp een reëel portret is van een vrouw. Maar zomin als het in het geval van Mr. Micawber bij je opkomt om je erover te beklagen dat hij geen typische man is, zomin komt het bij je op om erover te klagen dat Sairey Gamp een irreëel portret is van een vrouw. Zij is echter dan de werkelijkheid zelf, een individu zonder enige typische trek van de vrouwelijke sekse (zo er al typische trekken zijn) en toch volstrekt geloofwaardig omdat zij een triomf is van de verbeelding in plaats van
de uitbeelding. Zij laat zien hoe schamel de pogingen zijn om met de werkelijkheid de literatuur kloppend te maken.
|
|