reikt over realisering van de hervormingsvoorstellen door het beoogde tweede kabinet-Den Uyl. Zonder dat met zoveel woorden uit te spreken, heeft de partijraad daarmee tevens aangegeven, hoe weinig waarde men eigenlijk aan die hervormingsvoorstellen hechtte, zonder welke volgens Van Thijn regeringsdeelname geen zin had.
Is het niet te vermijden, dat een partijraad niet representatief is, in zoverre dat de leden ervan meer tijd besteden aan politiek dan het gemiddelde lid, er is nog een ander aspect aan de representativiteit van de partijraad, waar wel wat aan te doen zou zijn. Elke beweging, en dus ook een politieke partij, bestaat uit mensen die sterk absoluut denken, en mensen die meer geneigd zijn het eigen standpunt te relativeren. In een politieke partij zijn de eersten minder geneigd tot regeringssamenwerking met anderen dan de laatsten. Het systeem waarmee de partijraad gekozen wordt, heeft de tendens in zich diegenen die sterk absoluut denken, oververtegenwoordigd te doen zijn. Bij elke verkiezing van personen in de PvdA, krijgt men op het stembiljet even veel namen in te vullen als er plaatsen in de betreffende afvaardiging of bestuur te vergeven zijn. Absoluut denkende mensen vullen dan alleen namen in van mensen die er ongeveer net zo over denken als zij zelf, relativerende mensen proberen hun stembiljet zodanig in te vullen, dat het in hun eigen ogen een redelijke afspiegeling geeft. Daardoor raken de absoluut denkenden sterk oververtegenwoordigd, zeker wanneer de verkiezing ook nog getrapt is, zoals voor partijraad en partijbestuur. Dit verklaart het gebrek aan waardering, dat het eerste kabinet-Den Uyl vaak in de partijraad ten deel is gevallen, en het is een van de factoren waardoor het tweede kabinet-Den Uyl er niet gekomen is. Er zou wat aan te doen zijn door herziening van de interne verkiezingsprocedures in de PvdA, maar dat zou moeten gebeuren door organen die op de aangegeven wijze tot stand gekomen zijn, en het is weinig waarschijnlijk, dat die daartoe bereid zijn.
Naast het gebrek aan representativiteit van de partijraad, hebben de omstandigheden waaronder de partijraad op 25 oktober plaatsvond, een grote rol gespeeld. Maandenlang hadden de leden van de PvdA te horen gekregen, dat 8-7-1 de enige redelijke formule was voor de samenstelling van het kabinet, zonder dat aandacht geschonken werd aan het probleem dat de deelname van D'66 stelde in verband met de eerder gestelde meerderheidseis. Men was in zijn opvatting gesterkt door het ondoordachte eerste voorstel van Vrolijk en Verdam, en nog op het congres van 15 oktober had Ed van Thijn de formule 7-7-2 afgewezen in stelliger bewoordingen dan van de motie die op dat moment aan de orde was, nog wel in een rede die voor Harry van Wijnen aanleiding was hem uit te roepen tot de natuurlijke opvolger van Den Uyl (in Het Parool van 22 oktober, twee dagen voor de overeenkomst met Van Agt). Weliswaar wachtte Den Uyl zich ervoor, op datzelfde congres iets te doen waaruit zou kunnen blijken dat hij de opvatting van Van Thijn ten aanzien van de zetelverdeling deelde, en beperkte hij zich er in zijn slotrede toe erop te wijzen, dat de formatie geen maanden meer mocht duren, maar meer distantie tot Van Thijn heeft hij niet genomen. De concessie van Van Thijn was daarom te weinig voorbereid, en eiste meer manoeuvreerruimte dan binnen de smalle marges van de partijendemocratie aanwezig is.
Daarbij kwam de triomfantelijke reactie van Van Agt, die, als hij op dat moment nog samenwerking met de PvdA nastreefde, zich op dat moment voor de zoveelste keer ongeschikt getoond heeft voor de politiek, en de presentatie van het geheel in de Volkskrant, het meest gezaghebbende dagblad onder het PvdA-kader, dat sinds Linggadjati over geen akkoord zo negatief geschreven heeft - het enige wat ontbrak was een nieuw commentaar onder de titel ‘De week der schande’. Maar dat alles laat de verantwoordelijkheid van Van Thijn onverlet.
Met de meerderheidsstrategie heeft de Partij van de Arbeid niet alleen zichzelf buiten spel gezet. Ook de nagestreefde politieke vernieuwing is uiteindelijk een slechte dienst bewezen: de samenstelling van het kabinet is opnieuw het resultaat van onderhandelingen tussen de partijen na de verkiezingen, en minder dan ooit een duidelijke consequentie van de verkiezingsuitslag. Het feit, dat op een essentieel moment de beslissing van 88 indirect door de leden van de PvdA gekozen vrije-tijdspolitici in de partijraad meer gewicht in de schaal gelegd heeft dan die van 53 beroepspolitici in de Tweede-Kamerfractie, met een direct mandaat van de kiezers, kan niet serieus als een verbetering beschouwd worden.
Wie werkelijk wil, dat de samenstelling van het kabinet door de kiezers bepaald wordt, kan niet om de noodzaak van staatkundige veranderingen heen. De PvdA heeft er daarom niet juist aan gedaan, bij alles wat men geprobeerd heeft het CDA door de strot te duwen, de staatkundige hervormingen, zoals die door het eerste kabinet-Den Uyl waren voorgesteld, als afgedaan te beschouwen.