Brief uit Transvaal.
Er is een tijd geweest, toen elkjong meisje, dat uit Holland hierheen kwam, er verzekerd van kon zijn hier heel spoedig een geschikte man te vinden. Er waren hier, ik spreek van Pretoria, heel veel jongelui die een goed salaris genoten, een ongezellig leven leiden en dus uitzagen naar een vrouw, om dan gezellig een eigen huis te hebben. De jongelui behoorden veelal tot de beschaafde klasse, zagen uit naar een dito vrouw, maar daar die erg dun vertegenwoordigd waren, kwamen al spoedig mindere meisjes in aanmerking. Het was de tijd, toen Hollandsche dienst- en winkelmeisjes uitstekende partijen deden. Nu kwam het leger onderwijzeressen en verpleegsters aan. De kalme, flinke meisjes hiervan deden rustig hun werk en kwamen hier om een betere werkkring dan zij in Holland hadden, terwijl de anderen, die niet ten onrechte van trouwlustigheid verdacht werden, hun werk onverschillig afflodderden en avond op avond uitgingen. Zang- en tooneelvereenigingen, dansclub en wat niet al waren geschikt om jongelui te ontmoeten. Dames, die dergelijke pretjes in Holland al een jaar of tien achter den rug hadden, begonnen hier opnieuw.
Er werd in Pretoria druk uitgegaan, de verschillende vereenigingen gaven hunne uitvoeringen, die alle een bal tot besluit hadden. Koninginnedag werd geestdriftig gevierd, zelfs zoo, dat de kalmer aangelegd Afrikaner er verbaasd over was.
Tusschen de vereenigingen bestond altijd eenige naijver, dus deed de eene haar best de andere te overschaduwen, geld voor pretjes was er altijd wel te vinden, zoodat er dikwijls aardig wat genoten kon worden. Ontbrak het toch wel eens aan kunstgenot, dan was de stemming er nog en die was heel goed.
Bij naijver tusschen de vereenigingen bleef het evenwel niet, er bestond ook standverschil en zoo gebeurde het, dat bij een uitvoering van een werkmansvereeniging de familieleden en kennissen van de deelnemers de loges en beste plaatsen kregen, terwijl anderen achter in het zaaltje zetelden en als een deftige vereeniging aan de beurt was, was het anders om. De werklieden beleefden een tijd van glorie, hunne vrouwen en dochters waren gewoonlijk uitgedoscht in zijde (‘niet van die gewone, maar echte gewaterde’, zooals een hunner mij verzekerde, op haar japon wijzend) en décolté was bij hen erg in de mode. Dat er boven een modejapon dan wel een hoofd uitstak, dat zich verheugde in het bezit van een vettig ongewasschen kloddertje haar, was iets, dat nog niet tot het opmerkingsvermogen was doorgedrongen.
Het is voorgekomen, dat op eenzelfde uitvoering mevrouw en haar dienstmeisje tegenwoordig waren, het dienstmeisje in lichtblauwe zijde, terwijl mevrouw even kwam kijken in haar sportblouse. Dat dit onaardig van mevrouw was, tegenover menschen die nu eens uithaalden, kan ook niet ontkend worden.
Voor den oorlog werd er door den Hollandschen werkman grof geld verdiend, maar dat geld werd ruw en grof weggesmeten. De Afrikaansche en Engelsche werkman zullen, als zij een ruime beurs hebben, er zich op toe leggen, netter en beschaafder te zijn in de oogen van anderen, maar den Hollandschen werkman maakt geld brutaal en uitdagend.
Toen de oorlog uitbrak en een ieder zag, wat een oorlog beteekent, toen kwamen velen tot bezinning en nu de oorlog wel achter den rug, maar de malaise ervan nog steeds heerscht, nu krijgen velen een les, die wel hard maar misschien heel goed is. Hoe moeilijk de tijden zijn, die de Hollander in Pretoria meemaakt, bemerkt men eerst, als men de avondjes, die nu onder Hollanders gegeven worden, vergelijkt met die van vroe-