op muziekgebied. Denkt U aan iets anders, Mijnheer Hoffman, of luistert U naar wat ik zeg?’
‘Neen, ik luister.’
‘Nu, daarom heb ik voor U gezongen, zooals voor niemand anders; nooit heb ik gedacht: daar zit iemand, die kritiseert, die beoordeelt hoe ik dien of dien toon aanzet, ik had alleen maar het gevoel: hij begrijpt mij en daarom kan ik geven wat ik te geven heb. Is het niet alsof er een onzichtbare band tusschen ons geweest is, die door niemand, behalve door ons zelf werd opgemerkt?’
‘Signe!’
Zij hoorde zijn uitroep niet, lette niet op den klank van zijne stem, zij dacht slechts aan datgene, wat zij zeggen wilde.
‘Ja, soms vergat ik geheel en al dat U in de kamer was! Het was precies alsof ik alleen was, alsof ik slechts voor mezelf zong, en daarom kunt U beter dan iemand anders over mij oordeelen, beter zelfs dan mijn leeraar - Zegt U mij eens oprecht: Gelooft U, dat ik het ver zal kunnen brengen?’
Zij wendde zich plotseling met een diepen zucht om, alsof een zware steen van haar hart was gevallen en keek hem aan.
Hij moest zich beheerschen, om hare kleine hand te grijpen, ze aan zijne lippen te drukken en haar ronden arm om zijn hals te leggen.
‘Wat bedoelt U?’
‘Denkt U, dat ik eene kunstenares kan worden, eene echte, eene groote kunstenares niet eene dilettante, een salontalent, maar eene werkelijke artiste. Ik wil werken, ik heb energie, ik geloof, dat ik wel in staat zou zijn, deze klip te vermorzelen, wanneer die mij in den weg stond. Wat denkt U?’
‘U hebt vele schoone beloften in U, U hebt een zeldzaam mooie stem, U bent jong, begaafd.’
‘Ja, niet waar! En ik heb geen andere gedachte in de wereld, geen enkelen anderen wensch. Wanneer er een ster mocht vallen, terwijl wij hier zitten en wachten, zou mijn wensch bliksemsnel aanwezig zijn: weg te kunnen gaan dezen winter, vier of vijf jaren weg te blijven, dag en nacht te werken en dan - als Julia te debuteeren en succes te hebben.’
‘Geapplaudisseerd, teruggeroepen, met bloemen overladen te worden, meent U dat?’
‘Ja, dat ook, maar vóór alles zelf tevreden te zijn, tenminste niet ontevreden. En door iemand geprezen te worden, dien ik hoogacht door mijn leeraar b.v. en door U. U zult bij mijn debuut in het parket zitten, bleek en met gesloten oogen, zooals U gewoon bent te doen, wanneer U sterk getroffen bent en den dag daarop zult U bij mij komen en zeggen: “Zoo'n Julia heb ik nog nooit gehoord!”, of U behoeft ook niets te zeggen, maar U moet mij aankijken, zooals U soms doet, wanneer iets, dat ik gezongen heb, U bevalt - dan begrijp ik U geheel.’
Er trok iets pijnlijks om zijne lippen samen, terwijl zij sprak. Hij moest iets zeggen om zekerheid te krijgen. Het was immers denkbaar, dat hij haar verkeerd begreep, evenals zij hem verkeerd begrepen had. Het kwam langzaam, met een stem, die hij tevergeefs trachtte een rustigen toon te geven: ‘En denkt U er niet aan, iets anders te wenschen, b.v. iemand die U boven alles in de wereld liefheeft - voor wien U alles zijn zou - dien U ook liefhad - een tehuis waar U Uwe schoonste liederen zou kunnen zingen, en dat U bevrediging zou schenken?’
‘Neen, zeker niet, dat is niets voor mij, dat is iets waaraan ik nooit gedacht heb, wat mij nog nooit is ingevallen; nog nooit in míjn leven heb ik de minste neiging voor iemand gehad, en ik ben toch achttien jaar.’
‘Maar wanneer U nu merkte, dat iemand U liefhad?’
‘Ik geloof niet, dat ik dat zou merken, wanneer hij 't niet bepaald rechtstreeks zei, zoo ijdel en dwaas zal toch wel niemand zijn, om niet direct te begrijpen, dat ik niet aan hem denk, maar alleen aan het andere. Het is toch niet moeilijk om dat te zien, dat verraadt zich immers duidelijk. Men kan geen twee heeren dienen. De kapelmeester zei onlangs nog, dat een zangeres nooit moest huwen, en U gaf hem gelijk; en verder heb ik niemand lief, zoodat ik daaraan ook niet hoef te denken en wel zal oppassen dàt te wenschen.
Daar!... o... o... daar. Zag U 't wel?’
‘Er viel een ster!’
‘Ja en ik dacht er juist aan, in hetzelfde oogenblik toen hij in 't niet verdween. Hebt U ook een wensch gedaan?’
‘Neen.’
‘O, waarom niet, hij was zeker uitgekomen
U had beter moeten oppassen.’
‘Neen, Juffrouw Signe, hij was toch niet uitgekomen.’
‘Was 't dan zoo iets onmogelijks? Vertelt U eens!’
‘Het was niet iets, wat U interesseert. Maar bestaat er nog niet een ander dom bijgeloof