en niet omdat dit dogma strookt met Uwe overtuiging. Eene opvatting die ik bezwaarlijk met U kan deelen.
En hoe kunt U spreken van een doodbloeden van het moderne Protestantisme in een tijd dat het juist tot voller bloei komt en zijn invloed door bijbelcritiek en godsdienstwetenschap zóó groot wordt, dat men overal haar invloed voelt. U toont duidelijk niets te begrijpen van den rijkdom en diepte van het moderne geloof.
Ja zeker, al die dogmatiek moest weg, dat moest zij ook (en dat zal zij hoe langer hoe meer) die kwam in strijd met ons verstand, met ons logisch denken. Waar willen wij zijn in de eerste plaats en juist doordat wij geheel vrij zijn kunnen wij waar zijn. Maar de dogmatiek werd niet vervangen door een ‘phrasen’ godsdienst zooals U dat noemt. De diepte in ons geloof is alleen moeilijker te vinden, omdat ze ons niet op een blaadje kant en klaar aangeboden wordt en wij maar dom-weg te aanvaarden hebben, doch omdat wij die zelf moeten zoeken in het diepst van ons zieleleven. Wat heeft het niet aanvaarden van het zoonschap Gods van Jezus te maken met onzen omgang met God, met ons innigst geloofsleven? Onze eerbied, onze liefde voor God is er niets minder om, wij hebben geen tusschenpersonen noodig, wij komen zelf voor God en voelen ons in direkt contact met Hem. Met niets en niemand hoeven we rekening te houden dan met ons geweten, de stem van God, in ons. Vrijheid in denken, in doen en laten, in kerkgaan, in lezen, in geld geven in alles hebben en willen wij een oprechtheid van overtuiging.
Nog eens, wat we dan ook hebben is ons eigendom, ons onbetwistbaar eigendom, eene bevrediging voor verstand en hart tevens. En mochten dan onze kerken eens wat leeger zijn dan die van andere richtingen, welnu ik geloof dat het gehalte der bezoekers er des te beter om is.
Met de meeste hoogachting
Uwe d w.
M.v.K.M.
Hooggeachte Mevrouw.
Van de belijdenis-schriften van een kerkgenootschap kan ieder die wil op de hoogte geraken, door ervan kennis te nemen. Vandaar dat elk mensch die wil, kan weten wat de afgescheidenen, de doleerenden, de Ned.-herv. kerk óók, (op papier), leeraren. En hetzelfde geldt voor de R.K. leer, waarvan elk priester U dezelfde dogmatische uitlegging zal geven. Maar wie kan weten wat ‘de modernen’ leeraren, juist omdat zij geen belijdenisschriften erkennen, van geen dogma's willen weten; zoodat dientengevolge professor A. onder God heel wat anders verstaat dan professor B., in dominee C. aanneemt dat Christus een braaf mensch was, terwijl dominee D. betwijfelt of hij eigenlijk wel ooit bestond, en dominee E. reeds zeker weet, dat dit niet het geval was, maar er genoegen mee neemt, dat wij immers zijn mooie denkbeelden ter navolging hebben, zonder dat het er iets toe afdoet, wie ze predikten. Etc. etc. Op dezelfde wijze doet professor A. den halven Bijbel weg als verzonnen, wil professor B. hem nog een béétje goddelijke inspiratie laten, en acht professor C. zoowat alles wat er in staat ‘legende’. - Al die menschen waarvan de een onder God verstaat het Heelal de ander De Bron van het goede, de derde de Natuur, heeten allen te samen ‘moderne protestanten’. Hoe wilt U dat men dus kennis nemen kan van hetgeen ‘de’ moderne protestanten leeraren, als zij ieder individueel iets anders verkiezen te gelooven.? - Wat U in Uw brief aan mij schrijft, is mij niet onbekend, en is voor mijn gevoel juist dat, wat ik versta onder een phrasen-godsdienst, namelijk een van woorden zonder houvast, dus waaraan men om op te leven en te sterven weinig heeft. Maar dit is een persoonlijke opvatting; als U er U wel gelukkig bij gevoelt aldus te denken, tant mieux. Ik wensch niemand te kwetsen, alleen mijn eigen
meening te zeggen. Van een opbloeiend modern protestantisme zie ik niets, wel van steeds toenemend ongeloof en atheïsme, vrucht m.i. van die door U hooggeloofde ‘bijbelcritiek’ en ‘godsdienst-wetenschap’.
- Maar ik wensch daarover niet te redetwisten; integendeel, als ik ongelijk heb en U gelijk in dezen, dan zou de wereld er beter uitzien, dan ik geloof dat zij is juist dóór het ongeloof; dus, ik hóóp van harte dat U gelijk hebt, en dat ik mij vergis.
Ten slotte maak ik U er op attent, dat U, in geval U weer eens iets zenden mocht voor opname in de Lelie bestemd, Uw bladen aan ééne zijde moet beschrijven, niet, zooals met een brief aan mij, voorde correspondentie bestemd, het geval is, op de beide kanten van het papier. Eigenlijk gooi ik zulke aan twee zijden beschreven gedachtenwisselingen etc. in de prullenmand, maar om niet op mij een schijn van partijdigheid te laden, waar gij mij persoonlijk aanvalt, maakte ik voor U een uitzondering. Denk er dus s.v.p. in het vervolg aan, als gij iets zendt voor den druk bestemd.
A. de S.L.