geen overbodige maatregel bij een temperatuur, die soms tot - 30 R. daalt! De koopvrouwen, warmpjes ingepakt in mantels en doeken, maken haast den indruk van vormelooze massa's, waaruit alleen het breede, platte gezicht nog ten deele te voorschijn komt en haar herhaald: ‘Pokoupa't, barina?’ (Koopen, dame?) u tegenklinkt.
Wat hangen daar voor vreemde bundels aan die broodkraampjes? Dat zijn ringen van brood, allen aangeregen aan een touw, zooals men bij ons wel uien ziet uitgestald: zoo'n brood-ketting om den hals kan den heelen dag als voedsel dienen, waarbij dan een rauw genuttigd ui of wat gedroogde visch als delicatesse gelden. Verder ziet men in die kramen ernorm groote, ronde bruinbrooden en nog andere soorten o.a. die, welke van binnen een laagje gehakt of confituren hebben en die dan per snede verkocht worden.
Verder weer zijn uitstallingen van houtwaren, kleine treksleden, vaatwerk en van spaanders gevlochten mandenwerk: ook bossen beukentakken, die in de russische badkamer als frotteerspons dienst doen en sparrebundels, die weer boender en bezem grootendeels vervangen. Ook grof aardewerk is hier te vinden: schotels en potten om de spijzen in te koken, van allerlei vorm, soms in hun eenvoud herinnerend aan primitieve urnen, hier en daar als relieken uit vervlogen tijd opgegraven: hun kleur is soms werkelijk zoo aardig, dat menigeen ze als ornement in zijn kamer zou willen zien.
Een afzonderlijke afdeeling vormt de vleeschmarkt; gedeeltelijk zijn hier weer winkels in vaste gebouwen, gedeeltelijk is het vleesch uitgespreid op de ruime sleden van de eigenaars, die ze voor dat doel met grof linnen bekleed hebben. Heel smakelijk zien deze etalages er niet uit: eigenlijk ligt in elke slede het aan willekeurige brokken gesneden lichaam van koe of kalf, met al zijn onderdeden, alles natuurlijk hard bevroren: van het ‘opmaken’ van stukken vleesch schijnt men weinig begrip te hebben. In de winkeltjes zag ik in lange rijen speenvarkens hangen, naar mij toescheen nauwelijks ter wereld gekomen, of elders weer een groot varken op de pooten staan met afgehouwen kop, wat een zonderlingen índruk maakte. Ik weet niet, of men het overdreven zal vinden, maar een wee gevoel bekroop mij in deze omgeving en ik had een gewaarwording zooals de beschrijving van een slachtveld mij wel eens gaf.... terwijl de gedachte in mij opwelde: ‘kon men toch maar overtuigd bewijzen, dat wij dit alles niet noodig hebben om te leven, waarvan het gezicht reeds zooveel afkeer inboezemt.’....
Dicht bij de vleeschmarkt is de plaats van in- en verkoop van allerlei gebruikte goederen, gedragen kleeren, oud huisraad, pelswerk, koperwerk, enz. die in bont mengelmoes door elkaar geworpen, toch nog altijd koopers schijnen te vinden. Elders nog kraampjes met manufacturen, bont kleurige hoofddoeken, eigen geweven stoffen en koetsiersgordels, wollen wanten, vilten overlaarzen met hooge beenstukken, en zoo al meer, terwijl uitstallingen van de gewone, banale kramerijen uit West Europa niet ontbreken.