De Hollandsche Lelie. Jaargang 21(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 725] [p. 725] In Maart. Heel de aarde ligt te wachten, Zoo stille, vol verlangen. Een goudbruin waas over boomen En zacht 't windeke streelt ze, In zonnelach en hemelblauw Ligt de aarde in lentewonne. Klein, wit geklingel over 't veld Waar 't sneeuwklokje blijde zijn intocht meldt, Van vreugde een wolkje bloost er, Heel de aarde van liefde droomt er. De dag verglom, In gouden zonneglory. Zacht deinend, Zuchte blauwe scheemring aan En 't lieve nagedroom, Van 'n mooie voorjaarsdag Omspande mijn gedachten. Als stil gebed Van vrome vrouwen, Klinkt ver 't klokje van herinnering, 't Zingt: ‘Van droeve uren en van blij ontwaken, Van trouwe liefde en van stil verdriet, Mijn klokje zingt een lied van groot verlangen. MARIA. Jong moedertje. Stil nu mijn harte, stille En vraag niet meer zoo luid, Zoo dringend, om wat liefde Stil nu mijn harte, stille Stil nu mijn kindeke stille, Gij moet nog sluim'ren blijven Al roept u 't leven toe, Al is uw aanstaand moedertje Alleen. Verlangend droomt zij zich: Uw lief gezichtje; Met roze lipjes om te kussen heel den dag, Met zachte oogjes, vol van diep toekomstig leven. De kleine knuistjes die straks streelen zullen. Met lief gedoe, jong moedertjes gezicht. O kleine, teêre liefling, wat doe je mij verlangen. Bij ochtendscheem'ring zal je komen eens Wanneer de aard' haar lentedroomen weeft Over 't leven, dat nog sluimert in haar schoot. MARIA. Vorige Volgende