poëtische gedachte (niet noodzakelijk woorden!) eerst in hun enthousiasme had moeten opwekken. Muziek en poëzie zijn door de natuur voorbeschikt om éénzelfde kunst te worden, niet om naast elkander te bestaan.
Goethe reeds droomt van een samenwerken van poëzie, schilderen, zingen, muziek en tooneelspelen en ziet uit die vereeniging een volmaakt kunstwerk voortkomen. Herder ook zag een dergelijk kunstwerk tegemoet, waarin dichtkunst, muziek, handeling en décor één zijn. En ook Schiller schreef in 1797 reeds: ‘Ich hatte immer ein gewisses Vertrauen zur Oper, dasz aus ihr das Trauerspiel in einer edleren Gestalt zich loswickeln sollte.’ En Richard Wagner loste het raadsel op: ‘aus dem Zusammenwirken gerade unserer Musik mit der dramatischen Dichtkunst kann und musz dem Drama eine noch nie zuvor geahnte Bedeutung zu Theil werden; die Musik in ihrer höchsten Veredelung musz Gestalt werden.’ Want in de groote meester was het vaste idée: de muziek heeft geen vorm, maar zij moet vorm krijgen. En enkel in het Drama kan de Muziek dien vorm aannemen. En alles: woorden, gebaren, muziek, plastiek, moet bijdragen om vorm te geven, echter, het diepe, onuitsprekelijke, verborgene gevoelen komt tot ons door de al-machtige taak der muziek. De muziek, als kunst op zichzelf, kan niet schilderen, zij kan niet beschrijven, zij kan geen gedaante geven aan iets, en de musicus dwaalt rond op de onafzienbare, grijze nevelvelden van zuiver, absoluut gevoelen. Woorden en gedachten zullen aan de muziek geene bestemming geven, dit kan enkel geschieden door de handeling en het aldus voor onze oogen opgevoerde Drama, wordt dan: ‘das sichtbar gewordene Gegenbild der Musik.’ De muziek is dan geworden een taal, de taal der ziel.
Wanneer de dichter niet meer kan uiten zijn diep gevoelen, dan is het de musicus die hem de hand geven moet, dan is hij het die de muziek doet zeggen wat de dichter verzwijgt en niet bij machte is uit te drukken, en dichter en musicus, hand aan hand, zullen zoo bereiken den ideaalvorm van het drama, dat is het: ‘muziekdrama’. Maar de groote Meester was er zich ook bewust van dat zijn kunstwerk nog niet bereikt, enkel nog maar voorbereid kon worden. Wanneer het echter eenmaal daar is, dan zal de Kunst meer bloeien in volle schittering, dan zal zij zijn bevrijd van alle vlekken die nu liggen op het reine, goddelijke, van haar innerlijkste ziel, dan zal er zijn ware kunst, waarachtige kunst, die eeuwig leven zal. Dan zal eerst de Kunstenaar zich terugvinden in zijn Kunstwerk, de mensch zich in de natuur, en dan zal zijn bereikt: hoogste kunst. -
Waar alles eens zal vertwijfelen en wanhopen, daar zal de Kunst de leiding op zich nemen en aangeven de goede richting van gaan, ook dan eerst wanneer er wezen zal: ware Kunst, waarachtige Kunst, die Richard Wagner enkel hebben wil, en zich stelt als hoogste levensideaal. En Richard Wagner is niet enkel kunstenaar, niet enkel een diepe denker, maar in den volsten zin van het woord een: hervormer. Hij wil niet enkel door zijn Kunst doen genieten, maar wil edeler maken de menschen en hen aangeven den weg der verlossing, te na ligt hem het welzijn van zijn volk en van de geheele menschheid. En dit heerlijke heilige doel vindt zijn symbool in ‘Bayreuth’.
Bayreuth, in het midden van het groote, duitsche rijk gelegen, werd het middelpunt van zijn kunst. Vanaf zijn vijftigste jaar reeds, droeg Richard Wagner in zich om het innige verlangen om een bijzonder gebouw op te richten, waar opgevoerd kon worden zijn: Ring der Nibelungen. En eindelijk kon hij aan zijn innigste wensch uitvoering geven. Hier zou een volmaakte opvoering zijner werken moeten tot stand komen, want noch de operagebouwen, noch de gewone theaters, waren daar geschikt voor. En toen Bayreuth was bereikt, toen was vrijwel het einde gekomen, was gekomen de volmaking van zijn werk dat hij had kunnen geven in zijn korte menschenleven. Navolgers moeten en zullen er komen, om zijn ideaal van het wezen der kunst in hare vorming voort te zetten en te voleinden: een heerlijke roeping en een goddelijk levensdoel. -
Altijd was het de wensch van den grooten Meester dat het aantal der opvoeringen kleiner zou worden. Bij zoo talrijke opvoeringen werd het stuk misvormd en mismaakt, en de opvoering was een vergrijp tegen de kunst, men deed beter dan ééne opvoering te geven, maar dan ook in alle opzichten een voortreffelijke. In zijn: ‘Entwurf zur Organisation eines Deutschen Nationaltheaters,’ zegt hij dan ook: ‘Lieber kein Theater als ein schlechtes!’
In een tiental bladzijden heeft Richard Wagner zijn beschouwingen neergeschreven omtrent de zgn.: ‘Festspiele.’ In dit voor-