Over Toilet
en wat ermede in verband staat.
III.
La ‘Femme chic’ is ‘affable.’
Geen Hollandsch woord drukt zoo goed uit wat de echt gedistingueerde vrouw is, als het hierboven geschreven woord.
Zij is niet koud, niet onverschillig, maar evenmin druk of kunstmatig opgewonden. Zij vreest niet om te vriendelijk te zijn tegen hen die misschien lager zijn in stand, zij blijft natuurlijk tegen ieder. Haar beleefdheid, haar hartelijkheid is oprecht; het respect anderen betoond is ook niet slechts voor den vorm. Haar lach is welgemeend, ongedwongen. Zij is ‘affable.’
Zij is niet bevreesd zich aan koud water te branden, of haar waardigheid te kort te doen door vriendelijk tot een onbekende te spreken, wanneer de omstandigheden dat meebrengen. Zij bedankt op bevallige wijze den heer die zijn plaats haar afstaat in een tram of waar ook, zoo goed als den bediende in een magazijn die de stukken goed voor haar heeft uitgerold om een keuze uit te lokken. Alle menschen die haar een kleinen dienst bewijzen, bedankt zij en neemt niets aan dan een recht.
Op straat draagt zij zorg geen voorbijgangers te hinderen met parasol of parapluie. Zulk een welopgevoede vrouw dringt niet om het eerst een plaats in den tram te bemachtigen. Op een trottoir loopt zij niet als een pauwin zonder anderen de noodige ruimte over te laten. Beleefdheid gedoogt niet de rechten van anderen te verkorten.
Heeft zij op straat een hond bij zich, dan zorgt zij dat die geen kinderen of vreesachtige vrouwen doet verschrikken. Staat zij stil om iemand aan te spreken, dan zorgt zij er voor niet den ganschen trottoir in beslag te nemen. Haar hoffelijkheid is haar natuur, geen kunstmatig aangeleerde beleefdheid. Ook draagt zij zorg haar geheugen te scherpen en niet door een onbezonnen woord iemand te grieven. Zij vraagt den weduwnaar niet hoe zijn vrouw het maakt. Er zijn beminnelijke maar verstrooide vrouwen die de menschen niet herkennen, een anderen naam geven als die hen toekomt en zich niet herinneren of de personen die zij slechts nu en dan ontmoeten, kinderen hebben, gehuwd zijn of niet.
Hoffelijk is het om zich op de hoogte te toonen der omstandigheden van anderen.
De echt chicque vrouw is volkomen vrouw van de Wereld, hoe haar positie ook zij.
Staat zij op de hoogste trede van de ladder, is zij rijk dan neemt ze daarom geen airs aan of beoordeelt personen naar hun fortuin of kleeding, maar wel vraagt zij naar innerlijke beschaving. Zij tracht niet anders te zijn dan een welopgevoede vrouw, eene die ontzag heeft voor anderen en het gulden woord gedenkt: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, ei, doe dat ook anderen niet.’
Nooit loopt zij met gevoel te koop. Zij doet geen scherpe verwijten aan hen over wie zij zich te beklagen heeft; zij weet dat verdiende verwijten het minst worden aangenomen; hoogmoed of koppigheid maakt de menschen verblind voor hun gebreken. Toch weet zij dezulken hun fouten onder het oog te brengen en is soms zwijgend welsprekend maar op haar hoede. Zelve vermijdt zij anderen lastig te vallen. Doen anderen het haar, zij pakt den stier bij de horens, maar verliest geen oogenblik haar waardigheid. Haar kracht ligt in haar zachtheid.
Is zulk een vrouw genoodzaakt om met iemand te breken, dan doet zij dat met tact, niet op een wreede wijze die krenkt. Zelve voelt zij zich niet dadelijk beleedigd als velen, zij vergeeft graag een verzuim, is niet gesteld op vereering, vraagt niet meer dan haar toekomt. In hooge mate bezit zij het savoir