jou Pa niet gezien nie? Sannie, en jij? ook nie! Maar ik worder waar is die ding, vanmorgen het ik hom dan klaar gelè. En jij Cornelis?’
‘Wat, ma?’
‘Ik zoek die boordje van jou Pa. Het jij hom niet gezien?’
‘Die boordje van Pa? Ach ma, maar hoe kan ma nou die boordje zoek? Broer Piet het hom dan an getrek om dorp toe te gaan.’
Het eenige boordje in huis!
Oom Jan preekt over de tekst: ‘Die zijn kinderen lief heeft, kastijdt ze.’
Tijdens de preek zijn de kinderen onrustig, tant Lettie ziet bleek. Och, die drift van Jan, daar is ze zoo bang voor. Ze hoopt, dat de familieleden en vrienden toch niet zullen merken, dat vader zoo boos is op haar oudste zoon. Piet heeft wel wat verdiend, dat is waar. Met een wit boordje van zijn vader in de kerk zitten, niet naar de predikant luisteren en net naar de meisjes kijken, dat is zondig. Als de preek klaar is, drinkt Vader met een grimmig, norsch gelaat zijn koffie en ook onder het middagmaal bewaart hij het stilzwijgen. Later als de echtgenooten alleen zijn, vraagt zij, toch vooral Piet vanmiddag bij zijn thuiskomst niet te straffen en de Zondag rustig en vreedzaam te laten voorbijgaan. Ja, Oom Jan zal de Zondagsrust bewaren, dat belooft hij, maar hij kan niet instaan voor morgen.
't Is ongeveer half vier en in de zitkamer in het huis van Jan Tourie zijn alle plaatsjes bezet. Drie vrouwen zitten op de sofa met elkaar te praten over die meiden, wat tegenwoordig zoo mooi antrek en wat zoo parmantig wordt. Als dat onderwerp afgeloopen is, wordt het onderwerp kwaaltjes aangeroerd. Mrs. Bezuidenhout opent deze richting met te vertellen, hoe zij nu al ‘voor die laatste twee jaar al maar geplaagd was geweest met tandpijn’.
Na een lang verhaal, van wat Mrs Bezuidenhout gedacht heeft, wat haar man en de dentist gezegd hebben, komt ze tot het verblijdend bericht, dat ze al haar tanden en kiezen heeft laten trekken en ze nu in het bezit is van twee compleete stellen valsche tanden. voor het geval, dat een stel mocht breken en zij zoo ver weg zonder tanden zou zijn.
‘Maar Lettie, daar die Jood stuur mij een rekening van £ 90.’
‘Ja Sarie’ zucht nu Mrs Tourrie ‘jij mag nou klaag over tandpijn, maar dit is te verhelp, maar ik, arme ding, wat moet ik dan maak met mij kopzeer. Dit is toch te erg en hou soms an voor twee drie dagen. Nou het ik een medicijn, wat goed help, dit is een poeier wat een mensch kan krij bij die apotheek. Jij moet daar een mespunt vol van vat. Maar nou het Mr. Tourie gehoor, dit is zware gif, en hij wil niet toelaat, dat ik dit vat.’
‘Ja, ik weet Sarie, wat er medicijn dit is’ zegt nu Mrs Boshof. ‘Dit is zware gif, dit is waar. Een dag was ik half mal met die kopzeer. Ik vat toe ook die medicijn, één mespunt vol, maar dit help nie. Naderhand vat ik drie mespunten vol. Maar Lettie ik was amper dood, mij gezich was blauw.’
De andere zitplaatsen in de kleine zitkamer zijn alle ingenomen door mannen, meest broers en neven van Jan Tourie.
Jan, anders zoo spraakzaam, zwijgt stil, hetgeen aanleiding geeft, dat de andere mannen nu ook niets weten te beweren. De een na de ander verdwijnt als de koffie gedronken is, alleen Jan blijft zitten, pijpje in den mond.
Luid lachen en praten kondigt meer bezoekers aan. Jan kijkt op en verbleekt, want wie komt daar binnen - met een wit boordje om den nek - niemand anders dan zoon Piet, gevolgd door eenige jongens en meisjes van zijn leeftijd.
Nadat groeten gewisseld zijn, zetten zij zich neer, een weinig terzijde van de ouderen.
De vrouwen gaan door op hunne onderwerpen, Oom Jan rookt en Piet, zich van geen kwaad bewust, doet zijn best zich zoo vrij en onbevangen mogelijk tegenover de jonge dames te gedragen.
De meid komt binnen met koffie en beschuit voor de nieuwaangekomenen, waardoor het drinken en eten kalmte heerscht.
De overige jongelui in Piet's gezelschap verheugen zich niet alleen in het bezit van witte boordjes, maar zij bezitten nog andere waardigheids teekenen. Manchetten, dasspelden, ja, een van hen kan een zijden zakdoek met rood randje vertoonen. Zij zijn winkelbedienden of klerken op een procureurskantoor, en zien eigelijk neer op Piet Tourie, die, wel is waar, nu al bezitter is van een flinke plaats, maar toch - 't ware is Piet niet. Piet voelt dat hem iets ontbreekt in de oogen van de jongelui, maar door gezellig praten zal hij zorgen, dat ze inzien, dat Piet nog zoo dom niet is.
Vooral de meisjes, die moeten een goeden indruk van hem krijgen. Als het onderwerp