De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 651]
| |
een slot aan, en, - nu komt mijn booze stuk, - ik zond een afschrift aan u ter kennisneming, doch volstrekt niet als eene mededingende inzending, want, zoo schreef ik, ‘dit toevallig samentreffen van uw prijsvraag en dat liedje noopte mij u er mede in kennis te stellen.’ De brief zal wel verloren zijn geraakt; anders zou hij voor mij getuigen. Heel de zaak was dus iets persoonlijks tusschen u en mij, buiten de ‘Lelie’ om. Hoe verbaasd ik was een proef te krijgen, kan ik u niet zeggen, en ik haastte mij in de proef eene aanteekening aan den voet toe te voegen, welke de herkomst vermeldde. Ik dacht aan Speenhoff, maar daar ik diens uitbundig succes slechts eenmaal bijwoonde op een Kurhaus-avond, toen men bulderde van plezier, en ik niets verstond, en ik mij allerminst vergaapt had aan zijn bundels liederen, welke reeksen drukken beleven, liet ik de zaak stilletjes rusten, eveneens als al het gecorrespondeer in uw ‘Lelie’, daar dat mijn koude kleeren niet raakte. Misverstand heeft 't versje in uw ‘Lelie’ gebracht. Ziedaar de geheele zaak, en dan is 't misverstand mijnerzijds nog zoo weinig sprekend, dat mijn aanvechters tegen windmolens hebben gevochten. De onschuld wordt steeds bewaakt, en mijn onschuld is bij u in goede handen. Het deed mij een innig genoegen tevens uit de correspondentie te mogen vernemen, dat ik mij gerust mag rekenen onder uw gewaardeerde medewerkers. Dit te blijven stel ik op hoogen prijs. Met alle vriendschappelijke hoogachting heb ik de eer te zijn. Uw. Dw. Dr. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. 's Gravenhage, 11/3 1908. Noot redactrice. |
|