Eerst daarna begint de eigenlijke voorbereiding voor het geestelijk ambt in studie van theologie etc., zonder echter nog eenig verband. Van de jongelieden, die op jeugdigen leeftijd meenen roeping te hebben, valt er in den loop der studiejaren meestal ruim de helft af, wat natuurlijk niemand zal verwonderen.
Uit Vita's woorden zou men verder kunnen opmaken, dat bij haar ‘leven’ synoniem is met of gelijk aan ‘geslachtelijk leven’. Dit zal wel niet zoo bedoeld zijn, anders zou ik ‘Vita’ moeten beklagen.
Zij zegt: ‘Mochten zij leven uw priesters! Zij zouden betere menschen kunnen zijn,’ etc. Moet ik daaruit lezen, dat onze priesters geen goede menschen zijn, Vita? Gij kunt dit niet meenen, als gij onze priesters kent, de wereld in 't algemeen kent en.... dan vergelijkt.
Wat de ‘onfeilbaarheid’ van onze Kerk aangaat, weet, Vita, dat wij Katholieken dit woord in geheel andere beteekenis nemen dan gij.
Voor U en Veritas moge gezegd zijn, wat elk verstandig Katholiek, U zeggen zal, nl. De Kath. Kerk is een Goddelijke instelling, waarvan de lidmaten echter menschen zijn, door hun aard zwak en onvolmaakt. Die menschen nu kunnen dwalen in hun persoonlijke of groepsgewijze opvattingen of handelingen, zij kunnen kleingeestig, bekrompen, dweepziek zijn; daarom echter is dit nog niet de Kath. Kerk als geheel.
Wat Veritas betreft, ik geloof, dat zij het ongeluk gehad heeft, groot te worden in een kring van bekrompen, kleingeestige opvattingen; dat zij zoodoende niet heeft leeren doordringen in het diepste diepe, innig-schoone van onzen godsdienst.
Wat haar opmerking over geschiedenis onderwijs aangaat, hierop behoef ik niet verder in te gaan, daar onze geachte Redactrice in een correspondentie daarop feitelijk reeds zoo afdoende heeft geantwoord: ‘Elke geschiedenis, die men op school leert, is uitteraard partijdig.’
Wat voorts de vele ongerijmdheden betreft, waarvan V. spreekt, hiermee kan ik niet accoord gaan. Als iemand eenzijdig oordeelt, dan doet zij het hier. Is veel van wat men kinderen leert op ander dan godsdienstig gebied, om het tot hun nog zoo onvolkomen begrip door te laten dringen, dan niet eigenlijk ongerijmd? Geef het kind, wat des kinds is!
Veritas had niets gedaan van de vreeselijke dingen, die de Zuster haar voorpraatte. En toch biechtte ze: ‘Ik heb gejokt, iets weggenomen enz.’ V. was zeker een heel volmaakt wezentje, dat nooit iets misdeed. Toch was zij op den leeftijd van 7 jaar (neem me niet kwalijk) niet bepaald snugger, daar ze maar klakkeloos nazei, wat ze nooit misdreven had. Zóó zal de Zuster het toch bepaald niet bedacht hebben. Ze zal haar alleen hebben willen helpen in de voor een kleinen kleuter zoo moeilijke taak van gewetensonderzoek.
Wat die zoen-geschiedenis betreft; mijne meening is dat die juffrouw bepaald heel dom deed door te zeggen: Je moet dat biechten. En dat de kapelaan moest gaan vragen, waar hem de zaak op die wijze werd meegedeeld, is toch wel tamelijk natuurlijk. Wat Veritas hier de hel bij doet te halen, begrijp ik niet. Alleen bewijst het mij, dat de Kath. leer er bij haar nooit dik opgezeten heeft. Wat zij verder vertelt van haar arme werkvrouw, die van een jaarloon van ± fl. 150 minstens fl. 20 afzondert voor de kerk, is bepaald ergerlijk te hooren voor een weldenkend Katholiek. Doet die werkvrouw dat vrijwillig uit een zeker mee-willen-doen, een zekeren trotsch, terwijl ze haar armoede verbergt? Of maakt ze U wat wijs, om Uw medelijden op te wekken? In Holland (het Noorden; denk aan de Hervorming) kunnen de Kath. kerken meestal niet buiten den steun der geloofsgenooten, maar in 't Zuiden wordt over 't algemeen al heel weinig gegeven.
In wat U verder zegt over de minder goede plaatsen (ook hierin is veel verschil voor verschillende streken en kerken) voor de armen en over den eenvoud hunner begrafenissen kan ik U navoelen. Maar toch, is dat niet zoo bij alle dingen in 't leven, waarbij geld een rol speelt? En dit geldt hier dan toch alleen maar voor den Zondagschen dienst. Bovendien is de eenvoudige lijkdienst voor den armen drommel voor zijn ziel van dezelfde waarde als de pompeuse rouwmis van den rijken. En dit is toch de hoofdzaak!
Ook uit de opmerking omtrent het lezen van Couranten en tijdschriften moet ik opmaken, dat Veritas, alhoewel dan z.g. Roomsch opgevoed, althans na haar 16e jaar door een sterk gekleurde bril heeft leeren bezien, alles wat Roomsch is. Als ze op de hoogte was, zou ze anders oordeelen en b.v. weten, dat juist Katholieken erg veel andersgezinde tijdschriften, maar vooral dagbladen lezen, en door hun abonnementen etc. steunen, wat m.i. een groote karakterloosheid is, als het bladen zijn, die dag aan dag of tenminste bij elke gelegenheid schimpen op al wat Roomsch is.
Over hetgeen V. verder zegt van de H. Mis, wil ik nog opmerken: Ten 1ste, dat niet ieder die zich Kath. noemt, dit waarlijk is. Ten 2de, dat gauw niet gelijk staat met slecht of nietinnig, en omgekeerd treuzelen niet hetzelfde is als vroom en ingetogen. Gauw en goed gaat best samen; ten 3de dat het bij priesters en leeken een heel menschelijk verschijnsel is, dat ze niet altijd even gedisponeerd zijn, om de invloeden van den godsdienst op zich te laten inwerken en daaruit wel eens tijdelijk een zekere lauwheid, ook in 't uitwendige merkbaar, kan optreden.
In één woord Veritas, als ik Uw argumenten goed beschouw, moet ik uitroepen: Bravo! dat iemand door een (zij 't oppervlakkige) Kath. opvoeding, in de bijzonderheden van ons geloof ingewijd, geen sterkere grieven weet aan te voeren als het dom of ontactvol of onvroom handelen van enkelingen, spreekt meer dan bladzijden vol geredeneer van den vurigsten aanhanger voor datzelfde geloof.
Mij dunkt, waarde Veritas, dat wij het, op hoofdpunten althans, wel eens moeten worden.
S.v.G.