De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Echte menschen en poppetjes.
| |
[pagina 629]
| |
In de samenstelling van Wilde Vogel is een eenheid en routine, die bewijst dat de auteur genoeg aanleg bezit om zich te handhaven naast de groote meerderheid harer schrijvende zusteren en broederen. Maar, de groote fout in haar werk zit 'm in de karakter-teekening van Andrée, omdat die karakter-teekening niet is ècht. Andrée is het poppetje, waarmee Fenna de Meyier werkt om ons te laten zien, dat een hedendaagsche jonge vrouw een strijd voert tusschen haar vrouw-instinct en haar artiste-zijn. - Om deze theorie aannemelijk te maken draait de geheele intrigue; (ofschoon dit wroord misschien te weidsch is voor het eenvoudig verhaal). En het gevolg van deze doorzichtige bedoeling is natuurlijk, dat Frans en Bernini en alle de andere personen uit het boek óók poppetjes zijn geworden, die de schrijfster laat doen en laten, laat leven en sterven, net zooals dat in haar kraam te pas komt, niet om hen te teekenen om hen zelfs wille, maar om te dienen als achtergrond voor de artistevrouw Andrée. - Natuurlijk, - bij dergelijke schilderingen behóórt dat er nu eenmaal bij, - is Andrée van kind-af ‘onbegrepen’ door de omstandigheden; een Hollandsch huishouden, stijf en koel, waarin het verweesde Indische kind zich eenzaam, niet tehuis voelt. - Dan de gewone jonge-meisjes désillusies, het leven bij den dokter, waarvan het al op 't éérste oogenblik merkbaar is, dat hij haar later moet trouwen, (zijn eigen jonge vrouw gaat daartoe te rechter tijd dood), vervolgens het stukje Parijsch leven met de naar het schijnt in dames-romans onvermijdelijke verliefdheid op een ‘artist’, en eindelijk de ontknooping, waarop, gelijk ik zeide, het geheele boek heenstuurt, de verloving met Frans dien zij méént lief te hebben, en toch ten slotte weer bedankt, omdat de keuze tusschen een huwelijk en haar kunst haar te zwaar valt: ‘En zij overdacht in dit oogenblik nog eens de wreede waarheid: er waren twee menschen in haar, de vrouw en- de artieste, en altijd, altijd door, zouden die worstelen in haar ziel, en, als zij toegaf aan de eene, zou de andere zich wreken. Er was geen uitweg.’ Ziedaar, op een der laatste bladzijden van deel II de zin, waarom dit gansche boek eigenlijk geschreven schijnt. Indien de auteur ons dit conflict had weten te doen meebeleven, dóór den dwang der omstandighedenzelf, door ons enkel te laten zien de koude werkelijkheid, dan zou zij hebben geleverd een kunstwerk van den eersten rang. Want, op zichzelf beschouwd, is haar gegeven volstrekt niet ondenkbaar, niet strijdig met hedendaagsche werkelijke toestanden in het vrouwen-leven en zijn inwendigen strijd - maar, om zoo iets wáár en aannemelijk te maken, uit een oogpunt van kunst, moet men grooter realiste zijn, beschikken over grooter talent, dan waarvan Wilde Vogel getuigt. - Een prettig, leesbaar boek, een boek waarin heel aardig-geschreven tooneeltjes voorkomen, zooals de aankomst van Andrée bij haar oom en tante, een roman die, om zijn goede eigenschappen van vluggen, boeienden stijl en verhaaltrant, er wel zal ingaan bij het leesgrage groote publiek, maar, een stukje levenswaarheid, een stukje kunst nog niet. Tegen den roman van mevrouw Overduijn-Heijligers heb ik hetzelfde bezwaar, - van daar dat ik hem in één artikel met Wilde Vogel aankondig, - maar in veel sterkere mate. Want, waar in Fenna de Meyiers werk althans een ernstig pogen merkbaar is haar Andrée te téèkenen, daar vraagt men zich bij de schrijfster van Zondigen voortdurend af, of zij soms op de ééne bladzijde weer vergat, wat zij op de vorige zeide, zoo van den hak op den tak springerig handelen haar personen, zoo weinig beantwoorden zij op de latere bladzijden aan de karakter-schildering, die de eersten van hen gaven. Constance en Ernestine, de beide zusters die de heldinnen zijn van de handeling, zijn zich zelve zóó ongelijk, na hetgeen er in het eerste hoofdstuk van haar werd meededeeld, dat men der schrijfster zou willen aanraden voortaan, vóór ze haar werk uitgeeft, nog ééns na te lezen wat ze er in 't begin van maakte, vergeleken bij het einde. - Is Constance in het begin een fier, gedistingueerd, koud karakter, later, wijl dat noodig is voor de ontknooping, wordt ze, zonder eenige aanleiding, in eens coquet, belust op genoegens, zóó hartstochtelijk, dat ze de in háár kring bijna ongehoorde buitensporigheid begaat van er als getrouwde-vrouw en jonge moeder van door te gaan, met een artist; (natuurlijk! Zie Wilde Vogel). Hetzelfde geldt van Ernestine. Op de eerste bladzijden, in het gesprek met hare zuster, treedt deze op als een soort backfisch met tamelijk perverse ideeën, een enfant-terrible, waarvan het te verwachten is, dat zij haar weduwnaar-vader, in een stijve provincie-stad, en bij zijn deftige positie, | |
[pagina 630]
| |
heel wat ergernis en zorg zal geven. - Ook met de ‘Juf’ kan zij het al heel slecht vinden. Doch, alweder ter wille van het verhaal, verandert ditzelfde meisje in een volgend hoofdstuk zoo maar plots in een zachtmoedige engel, die dadelijk genoegen neemt met een dwaas tweede huwelijk van papa, en zich stilletjes terugtrekt, met de Juf liefst, in een villátje in Bussum, als een afgeleefde oudejuffrouw! Dat hare hopelooze liefde voor Constances man dit moet verklaren, kan men, gegeven een hartstochtelijk, jong, levendig, mooi meisje, te minder aannemelijk vinden, omdat zij die liefde heel kalm bepraat heeft vóór het huwelijk met Constancezelve, ervan heeft afstand gedaan met een wereldwijze zelfopoffering, strijdig met alle èchtheid, en waartoe daarenboven niet ééne reden bestond, omdat de oudere zuster, Constance, zelve volstrekt niet verliefd is, haar den aangebedene met alle plezier wil overdoen. - Misschien is déze verhouding, en déze wijze van zulk een zaak door de twee zusters laten bepraten, nog de grootste fout tegen de werkelijkheid. Want, welk verliefd zeventienjarig meisje zal die hopelooze liefde zoo gemoedelijk toevertrouwen aan de bevoorrechte zuster-zelve? Welke verloofde zal zoo cynisch hare eigene wàre beweegredenen tot het huwelijk en gebrek aan wederliefde bekennen aan de van min ontbrande jongere zuster? En dat alles héél gezellig, zonder eenige bitterheid of haat of verwijten. Blijkbaar wist de schrijfster geen raad, hoe den lezer met die liefde van de twee zusters voor één man bekend te maken, en koos zij toen dit onhandig hulpmiddel, van een hoogst onnatuurlijk gesprek erover tusschen haar beiden. Men krijgt zoo recht het gevoel, wanneer men dit dikke boek onvoldaan neerlegt, om, na vele bladzijden doorworstelen, te vernemen, dat Ernestine, na Constances wegloopen, met haar zwager leeft, totdat deze haar, de eerste vrouw terugvindt, en toch eigenlijk blijkt alléén haar, die eerste, lief te hebben, hoe het mevrouw Overduijn-Heijligers vóór en boven alles heeft ontbroken aan de fantazie, noodig een leesbaar en waarschijnlijk verhaal te maken van zulk een gegeven. Had zij zich bepaald tot een schets, een novelle, waarschijnlijk had zij het er even goed afgebracht als een ander. Maar zij heeft een roman gefabriceerd van 388 bladzijden, in kleinen druk. En om die goed in elkaar te zetten, dáárvoor had zij geen verbeelding genoeg. - Ik herinner me hoe zij in een vorigen roman, dien ik indertijd hier besprak: Warm Bloed, zich grondde op een indertijd werkelijk in Indië voorgevallen gebeurtenis. Aan de hand van die werkelijkheid leverde zij een over het geheel heel leesbaren, goed-in elkaargezetten roman. Maar, nu zij blijkbaar miste een leiddraad, is haar onderwerp haar boven het hoofd gegroeid en, zooals ik hierboven zeide, is zij zelve achter de schermen gaan staan, om aan de poppetjes te trekken, en ze te laten buigen en draaien, geheel en al strijdig met alle werkelijkheid, alleen maar om te geraken, hoe dan ook, tot het einddoel, dat ze zich had voorgesteld. Mevrouw Overduijn-Heijligers kan beter, dan ze zich deze maal toonde als auteur. Ook in haar stijl! Ze schrijft er in Zondigen zoo maar op los, slordig, zooals sommige menschen praten, maar zooals het geenszins verdedigbaar kan worden genoemd. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|