de mijne voelde - 't was alsof een paar knokkels mij plotseling vastgrepen:
‘O, dank u - God zal er u voor loonen,’ zeide hij, terwijl hij mijn hand bleef omklemmen.
En ik zeide tegen me zelf, ik zeide 't heusch - hoe en waarom begrijp ik zelf niet - maar ik zeide als uit de grap, tegen mezelf...
‘Als je neen zeide, zou je hem ook vermoorden. Hem ook vermoorden...’
De Scandinaaf hief een oogenblik de hand van zijn knie op en zijn oogen gleden over ons heen:
‘Hem ook vermoorden. Ik wist 't dus toen reeds. Wist toen reeds bij onze eerste ontmoeting, alles wat er komen en gebeuren zou. Of ik was tenminste gewaarschuwd - als door het signaal van een vlag die diep in mijn eigen innerlijk omhoog werd gehouden - - een teeken van gevaar op de spoorlijn - - en ik sloeg er geen acht op.’
Hij zweeg even.
Als iemand, die na een oogenblik rusten weer begint te wandelen, langzaam, omdat het einddoel nog ver weg is, ging hij voort:
‘Maar het verhaal is lang.
Hij was heen gegaan, de man en de directeur kwam binnen en die zeide alleen: ‘Nou hoe was hij? Zeker wel onmogelijk - hé?’
De directeur bleef staan en veranderde de positie van zijn voeten. (Ja, het was zonderling, maar ook hij was dien dag buitengewoon onrustig, alsof ook hij zijn handen in een wespennest voelde.)
‘En - wat bent u van plan?’ zeide hij.
‘We probeeren hem,’ zeide ik.
En plotseling lachte de directeur.
‘Enfin - u moet 't per slot weten, u heeft de verantwoording.’
Ik lachte of wilde lachen en antwoordde:
‘Maar onder de repetities moogt u hem wel wat te eten geven. Die man heeft al veel te lang honger geleden.’
We gingen repeteeren. Ik weet zelf niet waarom ik dien geheelen dag zoo verstrooid was, of er zoo verstrooid uitzag. Maar Bratt zeide tweemaal tegen mij:
‘Is dit wel goed?’ - Alsof hij bemerkt had, dat ik maar half luisterde. En ik herinner mij nu ook goed dat ik de repetitie vroeger liet eindigen dan gewoonlijk.
Toen die gedaan was, zeide Bratt terwijl al de acteurs nog aanwezig waren:
‘Hebben we dus een Elias?’
‘Ja,’ zeide de directeur.
‘Het werd ook hoog tijd - en wie zal 't zijn?’
De directeur aarzelde even:
‘Een zekere Meneer Crangier’, antwoordde hij.
‘Wat zegt u?’ riep Rakel - ‘Crangier - dat is niet mogelijk. - Crangier dien ze van het conservatoire weggelachen hebben....’
En ze begonnen te lachen, allen in koor - terwijl er een riep:
‘Crangier - dat is die vent die spijkers in den muur slaat.’ -
Dat was juist gezien, heel juist: onder de repetitie had Crangier voortdurend zijn vuisten gebald alsof hij met twee handen spijkers in een muur wilde slaan.
De acteurs bleven lachen toen de directeur zeide: ‘Onze leidsman heeft hem gekozen.’
Maar ik had hem niet gekozen, ik had beloofd dat ik hem eens wilde probeeren en zelf gezegd dat hij onmogelijk was. Maar nu ze allemaal bleven lachen, zeide ik plotseling als iemand die het commando heeft:
‘Ja - dat heb ik en ik hoop dat 't blijken zal dat ik goed gekozen heb.’
En ik vertrok.
Toen ik op straat kwam was ik aan andere dingen gaan denken. Op eens - jullie weten allemaal hoe zoo iets gebeuren kan - vielen mijn oogen op iemand op het trottoir aan den overkant. Hemel, wat liep die man gek - 't was bijna ongelooflijk - hij hief zijn beenen veel te hoog op - belachelijk hoog. Hij liep, zooals een lichaam zonder ziel zou loopen - ja, zooals een lichaam loopen zou als de ziel er uit ontvloden was en 't lichaam kon blijven voort loopen. Neen - zoo iets belachelijks had ik nog nooit gezien... Het was... toen zag ik op eens dat, de man die zoo dwaas liep Crangier was....
Ik zag, dat hij naar me toe kwam - terwijl ik naar zijn beenen bleef kijken. Maar plotseling liep hij anders: Goddank, dacht ik: hij kan dus loopen als een gewoon mensch.
‘Ik wilde u alleen maar vragen,’ - begon hij, ‘vragen of het nog zeker is dat ik de rol zal spelen?’
Ik keek naar hem en weer naar zijn oogen: ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘natuurlijk is het zeker.’
En plotseling bukte de man weer - evenals te voren in het kantoor, greep mijn hand, drukte mijn vingers tegen elkaar en liep zonder een woord te zeggen weer voort.
Ik bleef hem nakijken - bleef kijken naar zijn wonderlijke manier van loopen met hoog opgetrokken knieën.