hij tot paus gekozen. De koning van Napels werd door hem van den troon vervallen verklaard en diens rijk aan koning Karel VIII, koning van Frankrijk gegeven. Zijn opvolger was Alexander VI, voorheen Roderik Borgia. Hij was bekend door zijn boosheden en ondeugden. Hij leefde met Rosa Vannozza, waarbij hij vijf kinderen had, waarvan berucht zijn zijn dochter Lucretia en zijn zoon Cesare. Hij brak de macht der italiaansche vorsten door trouwbreuk, moord en vergiftiging.
Met zijn medeweten werden een zoon en talrijke kardinalen door Cesare vermoord. Volgens opgave van den epitomator der pausgeschiedenis, Onafrio Panoinio, liet de paus drie kardinalen vergiftigen, namelijk Orsini, Ferrerio en Michiel. Bij de poging tot vergiftiging van den rijken kardinaal Hadrian kwam hij zelf om het leven. Het plan was ontdekt; Hadrian kocht den wijnschenker om voor 10000 ducaten, de bekers werden verwisseld en Johannes dronk het vergift ter gelegenheid van een groot feestmaal, waarvan de orgiën die daarbij heerschten, niet zijn weer te geven. Een juiste beschrijving van dien tijd geeft F. Gregorovius, ‘Lucretia Borgia. Naar oorkonden en correspondentiën uit haar eigen tijd.’
Geen tijd van dieper zedelijk verval als toen wijst de geschiedenis aan en dat met medeweten en toedoen van hen aan wien de leer der kerk goddelijke eigenschappen toekende.
Van dien tijd schreef Nietzsche: ‘Cesare Borgia als paus... Begrijpt men mij?... Welnu, dat zou de overwinning geweest zijn, waarnaar ik heden verlang -: daardoor ware het christendom afgeschaft! - Wat gebeurde? Een duitsche monnik kwam naar Rome, hij zag het verderf van het pausdom, het peccatum mobile, het christendom zat niet meer op den pauselijken stoel! Maar het leven! Maar de triomf van het leven!... En Luther herstelde de kerk: hij greep haar aan... De renaissance - een gebeurtenis zonder zin, een groot tevergeefs...’
Waar het geloof nu niets te maken heeft met die onzedelijke toestanden, dan toch doet zich het geval voor dat de moraal zich afscheidt van het geloof.
Men zal waarnemen hoe onjuist bij katholieken de denkbeelden over Luther dikwijls zijn. Nu geve men zich eens de moeite te lezen ‘Martin Luther, een godsdienstig karakterbeeld’ van zijn uitstekenden biograaf Heinrich Lang, of ‘Geschiedenis der duitsche reformatie’ van Professor Dr. von Petzold, dan zal men tot een juistere beoordeeling komen.
Gregorovius, die lang te Rome verblijf hield en daar schreef zijn werk over de middeleeuwen, noemde Luther, een moreel genie, een zedelijk intellectueele kracht, zooals de wereldgeschiedenis geen tweede heeft aan te wijzen. De zegen die de reformatie aangebracht heeft, moet uit een zedelijk oogpunt door haar grootste tegenstanders erkend worden. Gebrek aan vrijheid van oordeel is 't te loochenen, dat de ideeën van Luther een wereldbeheerschende, zedelijke macht zijn geworden, waarvoor Rome en de geheele roomsche geestelijkheid zich willens en wetens heeft moeten buigen. Wanneer nu in den tegenwoordigen tijd toestanden als voorheen niet meer plaats zullen vinden, dan is dat niet een verdienste van de roomsche kerk maar van het protestantisme, want daadzaak is het, dat nog de zelfde dogmatische bepalingen als voor vierhonderd jaar bestaan, dat al zoude een priester zich schuldig maken aan de grootste misdaad, het deert niet aan zijn priesterschap.
Stemt het nu overeen met de waardigheid van eene geestelijkheid om nog voort te gaan met aan de waarheid te kort te doen, door een man als Luther te smaden. Men leze de officieele kerklijst voor het dekenaat Amsterdam van 29 December 1907 No. 52. Bij eene tegenstelling van Elisabeth van Thüringen en Luther wordt daarin gezegd: ‘hij was de eens bevoorrechte maar diep gevallen zoon der kerk, prekend door woord en werk de zelfzucht, tot aan de verachting Gods; hij ontvluchtte het eenzame en offerzware kloosterleven, om in de woelige wereld zijn zucht te bevredigen naar eer en genot, met heftig gebaar en spitsvondigheden van woorden de valsche leer verkondigend van de zaligmakende kracht des geloofs zonder de goede werken. Luther is een geest der duisternis.’
Het oordeel van Mgr. de Ségur is ook wel niet bevorderlijk voor de liefde en vrede onder de menschen. Het zegt: Het protestantismus heeft nog eenige weinige overblijfsels der waarheid bewaard, maar die deugden dragen het stempel van een allegaartje. Zij zijn bijna altijd zooals die der Fariseërs.
Het protestantismus verwerpt al wat troostvol, teeder, liefelijk is in den godsdienst. Het heeft geen eeredienst; in die groote, naakte ruimte, die men tempel noemt, zou