Gedachtenwisselingen.
I.
Aan Regina, Veritas en Vita.
Religion future.
L'Idéal progressif pour dogme, les arts pour culte, la nature pour église.
Eugène Nus.
De l'autre Monde.
Er zal een tijd komen, dat gij niet zult aanbidden in een tempel met handen gemaakt.
Jezus.
Wat bevat ieder argument toch slechts een deel der waarheid, voor dengene, die buiten een partij staat.
Wij staan er niet boven, dat is het heele geval. Aan idées fixes is de mensch onderworpen - aan suggesties door de opvoeding en de omgeving teweeggebracht.
Dikwijls is het heele verdere leven noodig om zich aan die eerste suggesties te ontworstelen.
Zuivere Reden, gaven Gods, kom, en verlicht ons, met datgene wat Gij den mensch gesteld hebt te weten. Wijsheid, hoezeer hebben wij noodig U aan te roepen!
Laat mij vooraf mogen zeggen dat ik zelve behoor tot de Christelijke gereformeerde kerk - maar dat ik mij voel aangetrokken tot elk geloof 't welk belijdt: ‘het Bestaan van een God - de Zending Zijner Heiligen - de Gemeenschap der Gelukzaligen.’
De kern van iederen waren godsdienst; - wat daarbuiten staat is menschenwerk.
Doch menschenwerk, door het goddelijke verlicht, is bewonderenwaardig - het andere - hoe zullen wij het noemen? Weten wij toch allen dat de mensch maar al te ras geneigd is - alles te bederven voor zichzelf en anderen.
Het Idee moge nog zoo hoog en zuiver zijn - onze aanblazingen ontnemen het den glans.
Ik heb de inzending van Regina niet zonder ontroering gelezen - doch ook niet zonder ontkenning - hier en daar. - Zij is de mensch ‘épris de l'Idéal’ - en daardoor niet ziende de tegenzijde van 't geen zij verheerlijkt. Laat haar toch! - het is een schoone ziel. Ter haren tijd zal de heerlijkste verlichting haar deel zijn.
Veritas is de practische, de waarheid zoekende - de kalm denkende - de nuchtere. - Zij doet ook goed. Regina en Veritas, konden zij één mensch vormen. - Nu komt daar een derde die zich Vita noemt. Ook alweer een kant der waarheid - een groote kant - doch ik kan niet laten te denken dat ik daar partijgeest hoorde.
Het verplichte celibaat? -
Maar het priesterworden is toch niet verplicht? Wordt men niet eerst op proef aangenomen - en is dan nog vrij om heen te gaan? En is het niet wijs gezien van de kerk alle kracht van den geestelijke te bewaren voor zijn geestelijk werk? Weten wij niet hoe de sleur des levens, het verplichte geldverdienen voor vrouw en kinderen, dikwijls de edelste geesten krenkt in hun aspiraties?
‘Of zij aanleg hebben, talent voor de een of andere kunst, er wordt niet naar gevraagd’ (Vita.)
Doch uit de kloosters zijn de grootste proeven, de hoogste uitingen gekomen van muziekale en picturale kunst.
Zonder het klooster hadden wij niet de Imitazione van Thomas à Kempis - niet de ‘Noces spirituelles’ van den goddelijk geïnspireerden Ruysbroeck. Om van zooveel ander heerlijk werk niet te spreken. -
Het klooster? Maar het kan het uitgangspunt wezen van alles wat daar goddelijks leeft in den mensch. Het komt niet in het contact met het ruwere leven - het kan zich door nadenken, door contemplatie immer meer verdiepen. - En tot lediggang veroordeeld!? - Wel neen. - Uit de kloosters komen tal van liefdezusters, die door hun zelfverzaking en erbarmende liefde de protestantsche verpleegsters dikwijls in een somber licht stellen: Om van de broeders niet te gewagen die door hun sterkte en vroolijkheid, hun opofferenden geest menig ziek- en sterfbed hebben verlicht.
In alles kan afkeurenswaardigs liggen - door den mensch er in gebracht - zoo - ook in de Biecht. ‘Belijdt elkander uwe misdaden’ zegt Paulus. Was dat dan geen goddelijk verlicht mensch? -
Niet dat ik vast overtuigd ben dat het de mensch zelf verbetert, maar hij kan daardoor verhinderd worden kwaad te doen, waarop een lang leven van berouw zou kunnen volgen.
Is dit op zichzelf niet reeds iets prijzenswaardig?
‘Zij zegt jonge mannen, dat de verleiding in het leven hun te machtig zal zijn - en wijst hun een veilige wijkplaats in het klooster’ (Vita)
Zouden wij die gezonde afzondering niet menigen jongen man gunnen, die zijn levenskrachten verwoest, vóórdat hij op de hoogte van zijn kracht gekomen is? -
Is het geen heerlijk gezicht soms: die flinke, blijde en blozende broeders - te vergelijken bij die pieterige mode-heertjes die wij door de straten zien slenteren.
Ik weet wel: er zijn ook veel bleeke nonnengezichten - maar vraag niet, hoe deze zusters haar krachten moeten uitputten door verplegen en nachtwaken.
Nog lang zou ik kunnen schrijven en het voor en tegen opwerpen; dit zijn maar eenige vluchtige gedachten die bij het lezen opkwamen.
Ten slotte komt alles neer op het woord van Veritas:
‘De ware Godsdienst draagt ieder in het hart.’
JOSEPHINE GIESE.