De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDienaren van het gerecht of van... de mode?.... ‘Bleek, met vermagerd gelaat, met roodgerande oogen, treedt Ullmo, die zich rechtop houdt met de uiterste krachtinspanning om niet ineen te zakken, met automaatachtige schreden binnen. Bij den aanblik van Lison laat de luitenant een steunend geluid hooren; zijn tranen beginnen te vloeien; hij snikt heftig. Vergeving Lison - roept hij uit, de handenwringend, Vergeving Lison. Zijn stem blijft in zijn keel steken. Lison, wier krachten ten einde zijn, valt half flauw. Wanneer zij zich herstelt en ziet hoe Ullmo is overstelpt van aandoening, dan is het hare beurt om in tranen uit te barsten.’ Gij denkt dat ik U een pagina heb vertaald (want het oorspronkelijke is fransch) uit een of ander aandoenlijk feuilleton, bestemd om weeke gemoederen aangenaam bezig te houden met de liefdes-ongelukken van een interessanten held en heldin? O neen, het bovenstaande is de beschrijving van een rechterlijk verhoor te Parijs, geldend de lafhartigste en onvergefelijkste soort van misdaad die er bestaat, die van diefstal en landsverraad, om met het aldus verkregen geld te voldoen de laagste passies van onzedelijkheid, luxe en aanverwante hartstochten. Want de Ullmo - van wien hier sprake is op zoo theatrale wijze als gold het een liefdes-scène - is niemand anders dan de verachtelijke zeeofficier uit Toulon, die dezer dagen is in den kijker geloopen, terwijl hij | |
[pagina 579]
| |
trachtte aan Duitschland geheime papieren te verkoopen, betrekking hebbende op de verdediging van Toulon, en waarvan hij zich als waarnemend commandant inzage en photo's had weten te verschaffen. Het doel van dit landverraad? Met het millioen dat hij verlangde, en welken prijs de Duitsche regeering te hoog vond, reden waarom hij het elders probeerde en toen zichzelf verried, moest hij zijn gemaakte schulden betalen en het luxe leventje voortzetten, dat hij leidde te Toulon in gezelschap der aldaar algemeen-bekende demi-mondaine: la belle Lison. - Want de heldin uit de boven vertaalde pagina is even weinig wáárd aldus te figureeren op de eerste bladzijde van een der meest gelezen fransche couranten als haar armzalig slachtoffer Ullmo. La belle Lison is niet alleen van beroep publieke-vrouw, en dergelijke rijke en aanzienlijke publieke vrouwen, die men in Frankrijk demi-mondaines noemt zijn vrij wat verachtelijker dan hare arme, van de verdienste van telkens één nacht levende zusteren, die echter door ‘men’ zooveel harder worden veroordeeld, omdat zij minder rijk zijn; geld is in alle opzichten tegenwoordig de maatstaf die het fatsoen bepaalt, (óók wat onzedelijkheid betreft); behalve de inkomsten die haar dit beroep verschaft, en waarvan zij woont op een luxueuse villa, weet ze óók nog een neven-middel van bestaan te vinden in het houden van een opium-salon, waar de jongelui, die haar bezoeken, zich en-passant bedwelmen met dit gevaarlijk genotmiddel. Het zijn de ‘tranen’ van dezen alledaagschen, minnen, karakterloozen luitenant, die zijn officier-rang misbruikt om op de gemeenste manier de marine-geheimen te dieven en aan een naburig land te verkoopen, het is de ‘aandoening’ van deze berekenende, haar lichaam op de voordeeligste wijze aan den meest biedende overleverende straat-slet (want dit is zij in haar mooie en dure japonnen, evengoed als hare dood-arme zuster, de pierreuse), die Le Matin ons schildert op bovenaangehaalde walgelijke manier, bij gelegenheid van beider confrontatie in het bureau van den rechter van instructie te Parijs. - Het zou belachelijk zijn, als het niet zoo walgelijk en bovenal... niet zoo treurig ware, zulke teekenen des tijds. Want het is niet alleen de in elk opzicht onvergefelijke en vulgaire misdaad van den luitenant Ullmo en diens maîtresse Lison Welsch, die Le Matin in zulke gemoedelijke en dramatische kleuren vertelt, als gold het een paar zeer interessante menschen; het zijn niet alleen hunne portretten, die levensgroot worden afgebeeld in het blad, heel gezellig naast die van beroemdheden op het gebied van kunst en van wetenschap. Neen, dagelijks wijdt Le Matin, en met hem bijna elke fransche courant, zulke zoetige artikelen, met photo's begeleid, aan de afschuwlijkste en weerzinwekkendste misdadigers, aan moordenaars, dieven, onzedelijkheid-bedrijvers, etc. Voor al diegenen, voor de onverdedigbaarste soorten van misdadigers, wordt op die wijze een reclame gemaakt, die niet anders kan (gelijk ook geschiedt) dan de grootst mogelijke zucht opwekken tot nadoen. Het is een aan elk jurist bekend feit, dat niets zoo geschikt is om de eerste gedachte aan de misdaad te wekken in daartoe neigende naturen, dan de beschrijvingen ervan in het publiek, dan het zien van de belangstelling die de bedrijvers ervan weten te erlangen. Geen wonder dan ook, dat juist in Frankrijk de misdrijven van allerleì aard zóó ontzettend toenemen, dat Parijs, Marseille, hoofdsteden van het land, zelfs op klaarlichten dag niet meer veilig zijn, voor vreedzame voorbijgangers, om van de aanvallen in expresse-treinen, het verkrachten van vrouwen en kinderen op eenzame wegen, enz. niet eens te reppen. Dezelfde Matin, die dit alles - om abonné's te winnen en te houden - zoo grif aanmoedigt met zijn reclame-détails, klaagt tegelijkertijd steenen been over de onveiligheid in Parijs, en de noodzakelijkheid tegen dat alles, tegen het toenemen der misdaden, iets te doen. Met hem klagen de andere Parijsche en Fransche bladen dagelijks mede. Maar... dat de schuld ligt bij eigen-ik, zien slechts zeer enkele uitzonderingen in, zooals o.a. de fransche causeur en journalist Nohain, die onlangs hetzelfde betoogde wat ik hier beweer, naar aanleiding van de gewoonte om de hoogdravende namen, waarmede de Parijsche dieven- en moordenaars-benden zichzelf opsieren, bij hun arrestaties in de couranten mede te deelen, natuurlijk ook al weer tot groote voldoening van den tot hiertoe zeer obscuren gearresteerde, en tot aanmoediging van andere misdadigers in den dop. Immers, gelijk Nohain zoo waar opmerkt - als de couranten eenvoudig meedeelden, dat Zoo en Zoo is gevangen genomen om deze of die reden, dan zou dat feit onopgemerkt voorbij gaan, maar als gij er bij mededeelt - wat | |
[pagina 580]
| |
Le Matin en met hem bijna alle bladen doen - dat Zoo en Zoo, genaamd Peau-Rouge, of genaamd La Terreur de Montmartre etc., etc. (alle deze misdadigers van de laagste soort geven zichzelf zulke hoogdravende namen) is in hechtenis genomen, dan vleit het de ijdelheid van den betrokkene en zijns gelijken zichzelf aldus in de courant te zien vermeld, als iets bijzonders. Geef hem dan nog - en ook dit geschiedt steeds, als de misdaad in questie maar eenigzins opzienbarend is door gemeenheid of laagheid - zijn portret erbij, mitsgaders dat van de meid waarmede hij leeft, en gij kunt er op rekenen, dat hij morgen een geheele bende navolgers vindt, die dit soort gemakkelijke ‘beroemdheid’ prefereeren boven in het geheel geene. Bovendien, stond vroeger achter dit alles de guillotine, de Fransche regeering heeft de doodstraf reeds lang afgeschaft, zoo al niet door het vernietigen der wet dan toch in de practijk, omdat in alle gevallen gratie wordt verleend, zelfs bij de meest weerzinwekkende misdaden, zooals onlangs bij de verkrachting en moord der arme Marthe Ebeling door Soleillant, een verachtelijk misdrijf, waarvoor niet één enkele verontschuldiging bestond, zoodat, nadat de doodstraf over den ellendeling was uitgesproken, vele ouders verzoekschriften aan den President indienden, althans dezen keer de aangevraagde gratie te weigeren, verzoekschriften ondersteund door de openbare meening in het geheele land, ook die van juristen en van jury's. Nadat dan ook desniettemin de gratie toch door den President werd toegewezen, is iedereen het er over eens dat hiermede het toepassen van de doodstraf voor goed feitelijk is afgeschaft, omdat men na dezen laaghartigen misdadiger - voor wien niet één excuus was aan te voeren - te hebben gespaard in het leven onmogelijk de onrechtvaardigheid kan begaan, een ander, wien ook, diezelfde kwijtschelding van doodstraf te weigeren. Dit is zóó logisch, dat de heeren fransche misdadigers er dan ook volkomen op rekenen, en hun gang gaan met diezelfde zekerheid, die ook ten onzent meer en meer in zwang komt, dat de heeren rechters zich wel zullen uitputten in het bedenken van redenen hunner ‘ontoerekenbaarheid’, liever dan de arme slachtoffers ook maar een ietsje te hard te straffen. Immers, ook ten onzent komt deze verderfelijke methode hoe langer hoe meer in de mode. Pas Uw gansche leven goed op, en steel dan uit honger een brood! Kip ik heb je, komt een politie-agent, pakt je op; de wet straft je - - en naar zoo iets kraait verder geen haan. Dat is te ‘onbeduidend’. Maar bega een schandelijken minnen moord op een weerlooze vrouw, die in de Boschjes wandelt, nadat gij Uw gansche leven niet hebt willen oppassen, en heen en weer hebt gereisd van Holland naar Amerika en vice versa, zonder een blijvende positie te hebben veroverd, omdat gij prefereert op den zak van Uw werkenden vader te teren, fluks steekt de Rechtbank de hoofden bij elkaar om met behulp van de noodige ‘deskundigen’ (of zijn het onkundigen, geldt niet in zulke gevallen groote geleerdheid leidt tot razernij?), uit te maken wat voor mogelijkheden er zouden kunnen bestaan om U de lichst mogelijke straf te geven, wegens Uw geheel beklagenswaardige ‘ontoerekenbaarheid’, die U eigenlijk in de oogen van iedereen maakt tot een beklagenswaardig slachtoffer, veel meer dan de arme vermoorde en haar verweesd kind.Ga naar voetnoot*) - Wacht, ge hebt een ziekte gehad in Uw kinderjaren - die hebben wel is waar de meesten onzer gehad, en zijn er normaal bij gebleven, of ook wel beroemd, geleerd, wat ook bij geworden - schaadt niet, als gij een minnen, valschen moord begaat, dan is die kinderjarenziekte een heerlijk voorwendsel voor de ‘deskundigen’, om U plotseling eenige graden van ontoerekenbaarheid toe te dichten. De mode wil het zoo. Ja, de mode. Hier is geen sprake van wezenlijke barmhartigheid, van wezenlijk verdedigen. Voor wezenlijk beklagenswaardigen, bochels, misdeelden van allerlei aard, hebben de menschen over het algemeen zeer weinig mededoogen, veel meer spot over. Maar de mode is heden ten dage in den hoek van schermen met ‘ontoerekenbaarheid’. En natuurlijk zijn de onafhankelijke menschen overal en in alle landen ter wereld zóó in de minderheid, dat men óók onder de rechters, advocaten, juryleden, ‘deskundigen’-doctors, etc., veel meer mode-aanbidders vindt dan wezenlijk verstandig en wezenlijk-eerlijk oordeelende karakters. Maar het eindje van het lied - een eindje dat men in Frankrijk, dat in alles ons vooruit is, ook op dien weg dus, reeds vrij duidelijk kan onderscheiden... de ondergang van alle veiligheid, van alle zedelijkheid, van allen eerbied voor wet en recht. - | |
[pagina 581]
| |
O zeker, wij sukkelen ons hollandsch sukkelgangetje als Frankrijk vliegt - - maar, al sukkelende, komen we er evengoed. - Weest gerust heeren en dames Mariussen en gelijken - ook Uw paradijs nadert, al is het niet nog zóó nabij als dat van de tranenweenende en door aandoening overstelpte Ullmo's en Lison's. Voor de eerlijke, niet-moordende en nietdievende en niet-onzedelijke helft van 't menschdom is datzelfde paradijs wel is waar de hel, maar enfin wat komt dat er op aan! Is niet die helft inderdaad verreweg de minderheid, óók in Nederland! En is het dus niet eigenlijk héél logisch uit dat oogpunt beschouwd, dat HH. misdadigers het paradijs behouden?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|