bureau alwaar hij dadelijk op vrije voeten wordt gesteld en toen hij thuis kwam, had zijn vrouw zich van het leven beroofd!
Hartverscheurend!
Een andere arbeidersfamilie is zóó ten einde raad, dat ze den Dood aanroepen, om ze allen mede te nemen naar het onbekende land, waar 't zeker beter zal zijn dan hier in den nood.....
Zeker, wèldoen verdient waardeering, weldoen is edel, is goed, maar er zijn menschen, die 't weten willen dat ze wèldoen, die er op gesteld zijn te laten weten, dat alles van hen afkomstig is, die willen hebben, dat je hun er dankbaar voor bent, je heele leven lang!
Je moet er hun dankbaar voor zijn en helaas! als dàt je zóó vóórgepraat wordt, dan komt er een gevoel van tegenstand bij je op, dan is 't alsof de keel toegeschroefd wordt, wanneer men ‘dank je’ wil zeggen. Dàn zou men zulk een weldaad liever niet aannemen, 't is zoo gedwongen en alles wat moet - gaat niet van harte.
Er zijn menschen, die door omstandigheden niet door hun eigen schuld, moéten afhangen van familie en ofschoon zij 't afschuwelijk vinden, tòch hun geld moeten aannemen en er hun dankbaar voor moeten zijn. En als 't hun dan gegeven wordt op een aardige manier en vriendelijk en er verder niet meer over gepraat wordt, kijk, dan wordt het dien menschen licht gemaakt, dan voelen ze zich nog eèns zoo dankbaar, dan dat men 't hun heeft laten voelen, dat ze afhankelijk waren.
't Is niet de gave, maar de wijze waarop zij gegeven is geworden, en iemand die kiesch is en fijn gevoel heeft, kent die wijze wel.
Zoo langzamerhand kom ik tot het doel van dit schrijven; ik wil 't nu hebben over 't ware, het echte wèldoen.
Het wèldoen, zooals sommigen dat verstaan: het wèldoen in stilte; het geven, zonder het te willen weten, als verrassing, op eens voor je neus staande, zonder te weten van wie.
Het lenigen van finantieele zorgen, het verrassen met allerlei versterkende middelen in tijden van ziekte, het geven van geld, als de nood ten hoogste is gestegen, en als dàn de gever of geefster onbekend wil blijven, kijk, dat dwingt ons eerbied af, dàt is generositeit, dàt is echt wèldoen! En al hoort hij of zij dan geen dankbaar gezegde, wel, die persoon is er natuurlijk van overtuigd, dat zulk een handelwijze menige traan te voorschijn roept en dankbaarheid inwendig hem toejubelt.
Het in stilte wèldoen lijkt ons een sprookje, een goede fee, wier hand zich beschermend uitstrekt.
Wat zouden we gaarne die fee dan om den hals vliegen en zeggen, hoè blij wij zijn met al die milde gaven, maar neen - er is toch zóó iets liefs, zóó iets gelukzaligs in dat nietweten, och neen, laat zij maar onbekend blijven, die goede genius - laàt ons de illusie!
't Is zooveel mooier en liefelijker op zulk een manier verrast te worden, er is iets sprookjesachtigs in gelegen en op de wereld is zooveel ruwe werkelijkheid, laàt ons die illusie toch behouden - - - - - - -