Openhartigheid.
Openhartigheid is de onschuld, de onbedorven jeugd, die niets te verbergen heeft of meent te hebben, en het hart op de tong draagt, omdat ze - en dit is trouwens een algemeene menschelijke behoefte - zich moet uiten, al haar innerlijke gewaarwordingen moet openbaren. Deze kinderlijke openhartigheid is onbewust en daarom zoo aandoenlijk, frisch, verrukkelijk, vooral voor ouderen en meer ervaren menschen, die voorzichtig en angstvallig wikken en wegen òf zij spreken zullen en zoo ja, wat en hoeveel en hoe, òf zij hun zwijgen zullen verbreken om zich te uiten dan wel om hun ware gevoelens te verbergen. Want: openhartigheid is gevaarlijk voor vele lieden; bekennen heeft menigeen aan de galg gebracht.
Daarom worden de gesloten karakters vaak geprezen. Willem van Oranje's eerenaam is de Zwijger, d.i. der Verschwiegene, de man die een geheim wist te bewaren. Maar de Zwijger was niet een man met een gesloten karakter, zijn bijnaam geeft niet aan wat men er mee wilde uitdrukken, want hij was een gezellig, opgewekt prater, iemand, die zijn gezelschap waard was. Niet in zwijgen en verzwijgen ligt verdienste, doch in 't zwijgen en verzwijgen van 't geen men voor zichzelf behoort te houden.
Hoevele lijden door hun zwijgen, doordat zij in zich opsluiten 't geen zich met kracht naar buiten wil dringen. Maar ook zijn er die als de kinderen overal, altijd en tegen ieder hunne intiemste gedachten uitspreken, die met hun meeningen en sentimenten te koop loopen en daardoor den spot of 't medelijden opwekken van elk weldenkend mensch. Deze soort is gelukkig niet talrijk, daarentegen is 't aantal Hollanders, die hun gevóelens begraven in 't diepst van hun innerlijk, velen zouden van hun hart een moordkuil maken, voor hun naaste betrekkingen ook maar 't geringste vermoeden hadden van hun beklagenswaardigen toestand; over 't algemeen treedt hét innerlijk-zijn van onzen landaard niet naar buiten: voorzichtige angstvalligheid kenschetst ons volk waar 't betreft het openleggen van zijn innerlijk.
Hoe vaak brandt niet een woord op de tong dat toch niet wordt uitgesproken; gedeelde smart is halve smart, en toch, hoevelen verkroppen hun leed, hullen zich in een ongenaakbaar zwijgen, wanneer woorden van medegevoel hun worden toegesproken; gedeelde vreugd is dubbele vreugd, maar zijn er niet die meenen dat hun geluk bestaat in stille vreugd, in heimelijke pret, alsof het stille, geheime, d.i. meestal verboden, liefde ware, von der kein andrer etwas wissen darf?
Immers, openhartigheid is een deugd, want zij vloeit voort uit het verlangen waar te zijn tegenover zich zelf en anderen. Voor waar-zijn is moed noodig. De openhartige is