Boterbloem en Beek.
Naar het Deensch door Emil Selmer.
Het beekje ruischte en bruischte en ritselde en lachte: ‘Het is niet goed om te weten wat men niet ziet,’ zei het beekje en spoedde zich voort. -
Vroeg in 't voorjaar kreeg het de eerste groene blaadjes die het zag, lief: ‘Wat willen jullie van mij hebben?’ zei het beekje. ‘Geef ons iets van het zonnegoud, dat glanst in je golfjes,’ zeiden de blaadjes.
‘Wat willen jullie daarmee?’ vroeg het beekje.
‘Ja, dat zal je wel zien,’ antwoordden ze. En het beekje gaf hun wat ze vroegen.
Het beekje ruischte en bruischte en ritselde en lachte: ‘Het is niet goed om te weten wat men niet ziet,’ zei het beekje en spoedde zich voort. -
Eenige dagen later hadden de blaadjes zich met gele bloempjes getooid.
‘O! wat zijn ze mooi!’ riep het beekje.
‘Ja, zijn ze niet beelderig?’ zeiden de blaadjes. Toen kreeg het beekje de bloempjes lief.
‘Wat willen jullie van me hebben?’ zei het beekje tot de bloempjes.
‘Wat wij hebben willen kun jij ons toch niet geven,’ antwoordden de bloempjes.
‘Kan ik dat niet?’ zei het beekje. ‘Dat is vreemd.’ En toen bruischte het verder, maar juist waar de gele bloempjes langs den oever stonden, gleed het zachtkens voorbij en luisterde; het wilde zoo gaarne weten wat het toch wel zijn kon dat de bloempjes wenschten en wat ze dachten dat het beekje hun niet geven kon.
Eens op een nacht, toen alles stil was, hoorde het beekje het eene bloempje tot het andere zeggen: ‘Waarom geloof je dat het beekje ons dat niet zou kunnen geven?’
‘Wel,’ antwoordde het andere, ‘omdat het geen ziel heeft.’
‘Zou het geen ziel hebben, terwijl het zoo vroolijk en blij is?’
Het beekje ruischte en bruischte en ritselde en lachte: ‘Het is niet goed om te weten wat men niet ziet,’ zei het beekje en spoedde zich voort. -
Maar eens op een dag zag het dat een van de bloempjes zich in hem spiegelde.
‘Is het dàt wat je wilde?’ vroeg het beekje.
‘Heb je geen ziel?’ vroeg het bloempje.
‘Neen,’ antwoordde het beekje, ‘wat zou ik daarmee doen?’
‘Heb je dan ook geen hart?’ vroeg het bloempje.
‘Neen,’ antwoordde het beekje, ‘wat zou ik daarmee doen? Waarom vraag je dat?’
‘Omdat ik dacht, dat wanneer je een ziel en een hart bezat, je mij misschien ook een ziel en een hart zoudt kunnen geven,’ zei het bloempje.
‘En jij hebt juist wat ik niet eens bezit,’ zei het beekje.
‘Wat is dat dan?’ vroeg het bloempje.