De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.I.
| |
II.
| |
[pagina 441]
| |
noodig om te weten wat wij Katholieken bezitten. Wat wij bezitten is het Heilig Misoffer, zooals dat in onze R.K. Kerken dagelijks wordt opgedragen. Dát toch vormt het middenpunt van ons geloofsleven en vanuit dat middenpunt stroomen naar alle zijden de weldaden, de liefdedaden steeds zonder ophouden in oneindige vernieuwing. U vraagt me ‘wat ik bedoel met ‘dit Geloof.’ Maar lieve mevrouw, indien U dat weten wilt inderdaad, dan moet U naar een R.K. priester gaan en U laten onderrichten. Ik mag toch niet veronderstellen dat U iets afbreekt waarvan U niets afweet. Wat U verder schrijft over ‘dat Grootsche Geloof’ beaam ik ten volle en zéér zeker zijn we dat in principe ééns. Alleen is het een feit dat er b.v. alleen al in ons kleine Nederland een zestig protestante secten bestaan, die alleen leeren volgens ‘dat Grootsche Geloof’, U kunt nu zelf wel nagaan hoeveel gekibbel, hoeveel gehaspel en geharrewar het ontstaan van steeds weer nieuwe afscheidingen voorafgaat. Bovendien bestaat het Protestantisme slechts vanaf 1517 en is het toen zeer zeker niet als een nieuw Geloof gemanifesteerd, maar als een protesteerend geloof. Vandaar dat U (en mij vroeger óók) het protesteeren in merg en bloed zit. Ja dat willen we nu wel niet graag toegeven, we zijn daarvoor veel te veel vol van eigenwaarde is niet geachte mevr.? maar tóch protesteerende Christenen zijn zij, die niet meer hooren tot de van Christus regelrecht afstammende Moederkerk. Maar wèl wis en zeker geloof ik aan den ernst der geloovige protestanten, ik ken er zeer velen die echt in daad en leven Christen zijn en zeer zeker is alle geschrijf en alle gepraat niets waard, indien ons leven niet is in overeenstemming met ons geloof We kunnen inderdaad alleen iets doen, door een allesontwapenend voorbeeld. Daarom ook lieve mevrouw, begroet ik met vreugde een zusterziel in U, maar met verlangen zie ik uit naar U en al die zielen, die zooveel méér liefde zouden kunnen ontvangen direct van Jezus Hart in de H. Misse. U weet toch, dat de protesteerende kerken meestal dicht zitten, alsof het hart alléén des Zondags troost vraagt; maar Jezus woont er niet meer, de protestanten hebben Hem uit de Kerk gezet en vinden het nu voldoende om Zondags alleen zelf te preeken voor de gemeente. In de Roomsche Kerk is Het Offer, Het Goddelijk Offer de Hoofdzaak. Wij komen dáár om ons met Jezus te vereenigen, om bij te wonen Zijn Offer, dat ééns op bloedige wijze op Golgotha werd voltrokken. De Liefde van Jezus is eindeloos en om ons dat te bewijzen, heeft Hij zelve ingesteld het Onbloedig Offer, omdat het ‘Zijn Vreugde is om met de kinderen des menschen te zijn.’ Dát nu ervaren wij Roomschen dagelijks op zóó hartverwarmende wijze, in zóó overvolle mate en het is daarom lieve mevrouw (ach zoek er niets anders achter) dat ik opkom voor ons oude Geloof, opkom om de waarheden onzer Moederkerk, om de buitenstaanden te roepen, hen te noodigen, om óók aan te zitten aan het feestmaal van Liefde dat voor ons allen aangericht is, voor armen en rijken, voor zieken en gezonden, voor Jood en Heiden, voor Protestant en Roomsch-Katholiek. Probeer 't maar eens lieve mevrouw, ge zult niet worden weggezonden. Kniel maar eens neer in de week in een onzer kerken en stort uw hart maar eens uit en ik weet zeker dat het U warmer zal worden, warmer en inniger te moede. Begrijp me nu niet verkeerd, dat zou me spijten. Ik waardeer ten volle de menschen die leven volgens hun protestant-christelijk Geloof. Ook geloof ik zeer zeker dat, terwijl een geloovig predikant preekt, Christus tegenwoordig is in den geest Maar.... als er nu veel, oneindig veel beter en inniger gemeenschap met God mogelijk is en als God dat zelf ons gegeven heeft, doen wij dan niet verkeerd om de verhevenste, heerlijkste gave voorbij te zien en ons tevreden te stellen met iets wat minder aan liefde en innige gemeenschap is? Ach, nóg eens, begrijp me niet verkeerd, ik wil nòch meesteren, nòch preeken, ik wil alleen wijzen op den weg, waarop ik mijn rijkdom en geluk gevonden heb en waar die open ligt voor allen, schreit 't in me van verlangen om te wijzen náár dien weg. God geve, lieve mevrouw, dat we elkander nú begrepen hebben. Ik wensch niets liever te doen dan U vergeving te vragen wanneer ik U, zonder het te willen, in mijn vorig artikel in iets mocht hebben gekrenkt. Ik neem mij vast voor om voortaan nauwkeuriger over mijzelve te waken en blijf met een vriendelijken groet de uwe in Christus Rome. REGINA. | |
III.
| |
[pagina 442]
| |
danks dat gemis aan kennis van de mannenwereld, tòch een oordeel over hem gaan uitspreken. Zij beoordeelen hem, zijn denkbeelden en daden met vrouwenmaatstaf! Hierdoor zien zij dat alles onjuist, en vellen zij een onbillijk oordeel over hem, en kunnen hem nooit goed, dikwijls zelfs in 't gehéél niet, navoelen en begrijpen. Hierbij komt nog, dat de meeste vrouwen niet eens zichzelf eerlijk beoordeelen kunnen en vaak zichzelf zóó anders zien, dan zij in werkelijkheid zijn! Dat dezen alle recht ontbreekt een oordeel over vrouwen en mannen uit te spreken, behoeft toch stellig geen betoog. (Begrépen zij dit toch zelf! dan zouden zij liever zwijgen in plaats van beslist een meening te zeggen, die zij, ter goeder trouw wel is waar, als de goede beschouwen, terwijl ze toch zóó bezijden de waarheid vaak is! Zij weten niet, die vrouwen, hoe belachelijk zij zich in haar beoordeelingen aanstellen.) Ik herháál, dat ik niet weet, Dorna, hoe 't met Uw standpunt is gesteld. Alleen veronderstel ik, dat U nog erg met ‘vrouwenblik’ de dingen beziet; ik maak dat op uit Uw schrijven zelf. Daarom geloof ik, dat de observatie en de ondervinding van U, waarop U meermalen Uw gevolgtrekkingen baseert, niet mogen aangenomen worden als de allerjuiste maatstaf. Ik beweer niet, dat ik nu al bevoegd ben tot een uiterst nauwkeurig, volkómen juist oordeel; maar wèl mag ik zeggen, dat mijn blik heel wat ruimer is geworden, sedert mijn verloving; en ik dus heel wat eerlijker en rechtvaardiger mannen en vrouwen kan zien en begrijpen, dan toen ik hen óók alleen met vrouwenblik beschouwde en oordeelde. Mijn meening is, dat wel degelijk de hoofdschuld bij ‘de vrouw’ ligt in zake huwelijksnood en ongelukkige huwelijken (‘de vrouw’ is in het algemeen bedoeld). En de voornáámste reden er van? Omdat de man een vrouw verlangt, die natuurlijk en wáár en oprecht en onbevooroordeeld is; die de eigenschappen heeft welke hem met recht een levensgezellin, een levensvriendin, in haar zullen doen vinden; een die hem navoelt, die hem juist begrijpt en in waarheid daardoor zijn geluk kan uitmaken. En hij dit ideaal hoe langer hoe minder onder de vrouwen kan vinden; het schijnt zeldzamer te worden naarmate de man het zoekt onder de standen, die men de ‘beschaafde’, de ‘ontwikkelde’, de ‘gegoede’ noemt, maar die dáárdoor de ‘onnatuurlijkste, leugenachtigste, bevooroordeelste’, schijnen te wezen in werkelijkheid. En menig man, die héél graag zou willen trouwen, (als hij uit den gegoeden stand is, 't liefst met een vrouw uit dien kring) en die maar niet zijn ideaal kan vinden, wendt zich af van die onnatuurlijke vrouwen, en blijft liever ongetrouwd of zoekt elders een ‘vriendin’ die hem dan tenminste éénigszins wat geluk in 't leven geven kan. Diezelfde vrouwen die hij den rug heeft toegekeerd, beschimpen en beoordeelen hem dan; voelen zich achteruitgezet door hem, diep verongelijkt, en roepen dikwijls: ‘de man wil geen beschaafde, ontwikkelde, verstandige vrouw’ (want zóó vinden zij zichzelf.) Maar 't is geheel hun eigen schuld! De meeste vrouwen houden er een soort vrouwideaal op na waarnaar ze zich vormen, omdat zij dat mooi en begeerlijk vinden. Daarom denken zij, dat ook de mannen dat ‘mooi en begeerlijk’ vinden zullen!! Waren zij niet zoo eenzijdig, kenden zij beter de mannenverlangens en hun eigen natuur, dan zouden zij niet zichzelf zoo verknoeien als zij nu doen in hun onwetendheid! (en ondanks dat: hun groote ingenomenheid met zichzelf.) Maar door het verknoeien van hun eigen schoone, wáre vrouwnatuur, brengen zij zichzelf hoe langer hoe verder af van het mannenideaal van een vrouw. En zoo jagen zij zelf, door eigen schuld, de mannen voor zich op de vlucht! En gaat de man ondanks dat alles tóch over tot een huwelijk met een dergelijke vrouw, dan ondervindt hij vaak zóó ontzaglijk veel moeilijkheden en verdriet door haar, dat een gelukkig worden voor hem onmogelijk is! Door háár schuld. Alweer door haar hem en zijn natuur in 't minst niet begrijpen (en helaas vaak: niet willen begrijpen) en hierdoor een totaal verkéérd, zelfzuchtig gedrag jegens hem, jaagt ze hem uit 't huis, naar elders waar hij dan maar bevrediging moet vinden bij anderen. Zijn natuur stelt hem eischen; hij moet daaraan voldoen. En al kan hij zich ook langeren of korteren tijd bedwingen, daarom moet hij er toch éens aan voldoen, of hij moet er voor boeten. Aan zijn vrouw de schuld als dat laatste gebeurt, of als hij elders dan bij haar bevrediging zoekt. - Menigmaal houdt een vrouw zichzelf voor een zeer verstandige, ideale levensgezellin voor een man, terwijl zij het volstrekt niet is. Menigmaal ook vindt zij een andere vrouw onbeduidend, heeft zij ontzettend veel op haar aan te merken, en vindt haar totaal ongeschikt om een man gelukkig te maken, terwijl deze andere vrouw juist het mannenideaal is. Dat verstandige mannen vaak wézenlijk onbeduidende vrouwen nemen, is waar. Maar 't is de groote vraag nog, òf die vrouwen hun ideaal vertegenwoordigen! Ik denk dat zij dikwijls bij hun keus hebben gedacht: ‘mijn ideaal kan ik niet vinden; dan maar een gekozen die mij tenminste dat gemis éénigszins vergoeden kan.’ Dát lijkt hun dan wellicht beter, dan een anderen onwettigen weg. Ik geloof, dat de man wel degelijk gráág een wezenlijk gezond ontwikkelde vrouw heeft waar hij totaal open en natuurlijk mee over alles praten kan. Maar zóó is een zichzelf ‘ontwikkeld, verstandig’-vindende vrouw dikwijls in 't gehéél niet! En liever dan zóó'n soort ‘ontwikkelde’ vrouw, die gewoonlijk vol pretenties en hooge ingenomenheid met haar eigen verkeerde denkbeelden zit, neemt hij dan een vrouw, die heelemaal niets weet! Daarmee is tenminste véél gemakkelijker om te gaan. 't Onderwerp is ontzettend uitgebreid! Maar hierop vooral wil ik wijzen: door onwetendheid omtrent haar eigen natuur en die van den man, door haar volslàgen gemis aan juist inzicht van den weg die haar en hem tot waarachtig geluk voeren moet, door haar zelfzucht en eigenwijsheid vaak ook om per se de waarheid niet als waarheid te willen erkennen, zoodra zij daarin | |
[pagina 443]
| |
wordt ingewijd, is ‘de vrouw’ de hoofdoorzaak, dat vele vrouwen en mannen het geluk niet bereiken! EXCELSIOR. |