De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMathilda Wrede.Er zullen niet velen zijn in ons land, die de vrouw kennen over wie ik hier vertellen ga. Ja zelfs degeen die mij haar naam voor 't eerst noemde, had, hoewel hij zelf studies maakt van de toestanden in de gevangenissen van verschillende landen, nooit over haar gehoord, vóór hij haar eenige jaren geleden in Åbo ontmoette. Maar in Finland kunt ge den ergsten landlooper naar haar vragen en hij zal u met een gelukkigen glimlach antwoorden: Of ik haar ken, Mathilda, de trouwe vriendin van alle gevangenen! Want juist onder de diepst gevallenen, onder de misdadigers heeft Fróken Wrede haar beste vrienden, onder hen oefent ze haar liefdewerk uit - een werk van zoo | |
[pagina 436]
| |
groote beteekenis, dat de toestanden van de Finsche gevangenen aan haar veel van hun verbetering te danken hebben. Niet lang was mijn vriend in Finland geweest vóór hij haar leerde kennen. Door een toe val was zij de eerste ‘gevangenbewaarder’ die hij ontmoette. Bij zijn bezoek aan de groote gevangenis te Åbo was de directeur afwezig, maar Fróken Wrede logeerde in zijn huis, daar ze een van haar langdurige bezoeken bracht aan deze gevangenis en vóór de directeur zelve thuis kwam, mocht hij kennis maken door een interessant gesprek, met één van de merkwaardigste vrouwen, waar Finland zich op kan beroemen. Nu er in veel landen stemmen opgaan om de toestanden van de diepst gezonkenen der samenleving te verbeteren en hun lot te verzachten, heb ik gemeend 't een en ander van Mathilda Wrede's liefdewerk te moeten vertellen. Niet omdat ik onze Hollandsche jonge meisjes raden wil haar voorbeeld te volgen, - het zou vrees ik ‘Über die Kraft’ zijn - maar omdat wij, zelfs al kunnen we zulke uitzonderingen niet evenaren, toch naar hun voorbeeld kunnen streven en werken en nut trekken van hunne ervaringen. En zeker verdient Mathilda Wrede's geschiedenis gekend en overdacht te worden door allen die zich ‘interesseeren’ voor maatschappelijk werk, omdat het modern is, of wier aandeel daarin slechts bestaat in 't bezoeken van vergaderingen, of het, half uit nieuwsgierigheid, vergezeld van een lid van de middernachtszending! Mathilda Wrede heeft Brand's leuze tot de hare gemaakt; alles of niets en alles heeft ze opgeofferd, om zich geheel aan het liefdewerk voor de misdadigers te kunnen geven. Opmerkelijk is het, dat zij slechts onder de manlijke gevangenen haar werk uitoefent. De vrouwengevangenissen bezoekt ze nooit. ‘Dat is hopeloos’ pleegt ze te zeggen, wanneer men haar naar de reden ervan vraagt. En hoewel men met eenige kennis van vrouwelijke gevangenen het bijna begrijpen kan, is het toch vreemd, dat een vrouw als zij, met zulke ideale opvattingen, haar eigen sekse zoo afvalt. Het was eigenlijk een onbeduidend toeval dat Mathilda Wrede in deze richting stuurde. Het slot van haar deur was verdraaid. Als Gouverneur van Wasa hield haar vader tevens het oppertoezicht in de gevangenis. Toen ter tijde was het heel gewoon gevangenen te gebruiken voor kleine reparaties in het gouverneurshuis en zoo werd ook nu een gevangene gehaald om het slot te repareeren. Terwijl hij hiermee bezig was, begon Mathilda met hem te praten. Ze was toen reeds zeer godsdìenstig; haar woorden droegen er den stempel van en maakten indruk op den gevangene. Toen hij klaar was, vroeg hij haar of zij niet eens in de gevangenis wilde komen bij hem en de kameraden. En ze beloofde dat ze den eerstvolgenden Zondag bij hem zou komen. Natuurlijk was haar vader zeer verschrikt, toen hij van haar onvoorzichtige belofte hoorde. Wat zou zij nu kunnen uitrichten onder hen en bovendien, hoe ongepast, een jong meisje dat naar een gevangenis ging, vol van de ergste misdadigers! Toch gaf hij ten laatste toe ‘voor dezen eenen keer!’ - Maar het bleef niet bij dezen eenen keer. Haar vaders vooroordeel en angst moesten langzamerhand wel wijken. Zij bezocht de gevangenen nu regelmatig en 't duurde niet lang, vóór ze tot de vaste overtuiging kwam, dat ze hier hare roeping gevonden had. Later heeft het bestuur van de gevangenissen haar verlof gegeven ten allen tijde de gevangenen in alle rijksgevangenissen te bezoeken - een voorrecht dat zij stellig niet met velen deelt. In 't begin ontvingen de gevangenen haar met verbazing en soms met wantrouwen. Maar toen zij op hun vraag, hoe hoog haar loon was voor dit werk, antwoorden kon, dat ze er in 't geheel niets voor kreeg, maar dat het slechts hare belangstelling voor hun tijdelijk en eeuwig welzijn was, die haar hierheen dreef, verdwenen hun wantrouwen en terughoudendheid. Nu is haar naam gevestigd in deze wereld van uitgestootenen, die dikwijls aandoenlijke bewijzen geven van hun liefde en dankbaarheid. ‘Wij gevangenen hebben twee vrienden, de een is God in den hemel en de ander is ‘Fröken’Ga naar voetnoot*) zeggen ze. - Onwillekeurig kwam het bij me op, dat het gevaarlijk moest zijn voor haar, alleen in een cel te zijn met gevangenen, die dikwijls bijna ontoerekenbaar zijn. Ja, natuurlijk is 't gevaarlijk, was 't antwoord, want, zooals een gevangene later zelf | |
[pagina 437]
| |
bekende was zij slechts door een toeval gered, tijdens haar bezoek in een cel. Zelf heeft ze dit nooit geweten en ze zegt nooit bang te zijn geweest, als ze alleen in de cellen was of later haar gevangenen op vrije voeten ontmoette. Niemand kon zóó veilig door de ergste buurten loopen als zij. Maar om de liefde, die de gevangenen haar toedragen te kunnen verklaren, moet men de onbeschrijfelijke zelfopoffering kennen, waarmede zij te werk gaat. Om een boodschap of een groet van een gevangene aan zijn verwanten te brengen, doet ze dikwijls verre en moeilijke reizen, waarna de gevangene dan uit haar eigen mond kan hooren, hoe ze 't thuis maakten, hoe 't met de oogst stond, hoeveel koeien ze op stal hadden. De groote macht, die ze zelfs over de meest verstokten uitoefent, ligt mijnsinziens in de individueele wijze, waarop ze ieder behandelt en toespreekt. Onder de vele voorbeelden, die ik hiervan zou kunnen aanhalen, is het volgende een van de meest sprekende. Eén van de gevangenen, die zij in zijn cel bezocht, klaagde zijn nood aan haar. Hij vond het zoo ontzettend in de gevangenis te moeten zitten en steeds te denken, dat hij zijn heele leven nooit anders dan kwaad had gedaan. Indien hij maar eens iets goeds had gedaan, zou hem dat nu zoo'n troost kunnen geven. Maar het eenige wat hij ooit gedaan had om een ander te helpen, was tabak binnen te smokkelen voor zijn gevangeniscollega's en dat was nog verboden. Terwijl ze hem duidelijk trachtte te maken, dat men zijn zieleheil niet koopt met enkele goede daden, kreeg ze een ingeving om den gevangene haar een kleinen dienst te laten bewijzen, opdat hij tenminste eén goede daad kon hebben om aan terug te denken. Op zijn tafel stond een gevulde kroes, zijn afgemeten portie voor den heelen dag. Ze vroeg hem nu of hij haar er een gedeelte van wilde afstaan om haar ergsten dorst te lesschen. Eerst antwoordde hij niet, maar toen ze haar vraag herhaalde, kwam er plotseling een vriendelijk licht over zijn boevengelaat en reikte hij haar gretig zijn kroes. En toen ze hem bedankte, zei hij: U moet me niet bedanken want dit was mijn gelukkigste oogenblik. - Helaas moest ze langen tijd haar werk van zelfopoffering staken. Gedurende haar verblijf op het oude slot te Åbo, dat toen als gevangenis gebruikt werd, struikelde ze, een trap afgaande en voelde dadelijk een felle pijn in haar voet. Maar met haar ijzeren energie onderdrukte ze de pijnen en deed toch haar ronde bij de gevangenen, die ze dien dag bezoeken wilde. Toen ze 's avonds naar huis wilde gaan, kwam een gevangene naar haar toe en vroeg haar of zij hem een groot genoegen wilde doen, ‘het laatste in dit leven’ want kort daarop zou hij naar Siberië gezonden worden. Hij was schoenmaker en vroeg om voor haar een paar schoenen te mogen maken ‘als 'n bewijs van dankbaarheid jegens zijn besten vriend op aarde’. Toen hij haar de maat wilde nemen, richtte hij zich doodelijk verschrikt op, staarde haar aan en vroeg angstig: Wat heeft u Fröken, uw voet is zoo gezwollen. Toen vertelde ze hem hoe ze 's morgens gestruikeld was en haar voet verstuikt had. Met bevende handen nam hij haar de maat, ‘niet van den goeden voet, maar van dezen, die gebroken was om hen, de uitgestootenen.’ De voet was werkelijk gebroken en 't was een onverklaarbaar wonder dat ze er dien ganschen dag nog op had kunnen loopen. Gedurende haar lange ziekbed kreeg ze ettelijke bewijzen van dankbaarheid en meegevoelen van hare gevangenen en toen ze weer hersteld was, hervatte zij haar liefdewerk met vernieuwde kracht. Ze breidde haar werkkring steeds meer uit, zoodat die nu niet alleen bestaat uit het bezoeken van de gevangenissen, maar ook uit een ondersteunen en voorthelpen van de in vrijheid gestelden. Dit heeft haar, naar gezegd wordt, bijna alles gekost wat ze bezat, maar gelukkig heeft ze een waar vriend gevonden in een rijken Finschen Graaf, wiens beurs steeds voor haar open is, wanneer ze hulp vraagt voor één van haar ‘vrienden’. In haar huis in Helsingfors ontvangt ze op bepaalde tijden haar ‘losgelatenen’ - een heel bureau voor werkeloozen. Hoewel haar armzalige bezoekers nooit de orde met iets verstoren, wordt het haar toch altijd erg moeilijk gemaakt om een huis te vinden. Een van haar liefste souvenirs is een teekening die een gevangene in Åbo voor haar maakte; de keurige, zorgvuldige uitvoering getuigt van de liefde waarmede de gevangene dit werk voor zijn beste vriendin volbracht heeft. De teekening stelt haar dasspeld voor, het wapen van Finland. En in prachtig schoonschrift staat er boven: God bescherme het Vaderland! Tot zelfs in de gevangenissen van Finland gloeit de vaderlandsliefde - en de teeke- | |
[pagina 438]
| |
naar was tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Kopenhagen. M. STOK. |
|