‘Neen, Lineke, nu liever ‘Haidenröslein of “Kennst du das Land”. Dat is tenminste nog iets.’
‘Jawel! Lineke,’ zei Jan. ‘Vooruit! Zoo bijvoorbeeld -’ toen op jammertoon, de woorden accentueerend, de oogen sentimenteel naar 't plafond richtend, zong Jan:
‘Den lieben langen Taaaag
Hab'ich nur Schmerz und Plaag!
Lineke schaterde het uit.
‘Houd op, Jan, die rol flatteert je niet. Liever een studentenmop. Io-vivat of Crambambuli bijvoorbeeld. Vooruit!’
‘Neen, Lineke!’ veel te afgezaagd, zei Jan.
‘Nou dan, een soldatenlied!’
‘Vooruit!’ En Jan uit volle borst:
‘En dan zegt de fourier!’
‘In God's naam, Jan,’ zei Truus verschrikt. ‘Dat lied mag heelemaal niet. Dit is al te ordinair. Wat moet Lineke wel van ons denken!’ -
Op dit critische moment hadden de kinderen oome Jan in 't oog.
‘O! oome Jan! Daar is oome Jan! Hoerah! voor oome Jan!’
Een algemeen gejuich weerklonk, allerlei stemmen door elkaar roepend en daar tusschen in 't geschetter van Jan, die de reveille blies:
‘Wel, oome Jan, hoe gaat 't U!’
‘Waar bleef U toch zoo lang, oom Jan!’
‘En kijk, oome Jan, dit is nou Lineke, onze logée!’
‘Lineke, dit is nou oome Jan!’ -
‘Maar, kinderen, goede Hemel! Houdt toch in God's naam even op; ik word òf doof, òf gek, òf vermoord. Stelt mij dan toch even in staat om juffrouw Lineke tenminste een hand te geven! Wat moet ze wel van me denken, van dien ouwen oom!’ -
‘Dat is niet waar, hoor Lineke, oome is in 't geheel niet oud, hij is wel een beetje grijs maar pas acht en dertig,’ verdedigde Truusje hem.
Lineke had al veel over oome Jan gehoord.
Jeannette en de zusters, maar vooral het zestien jarige Truusje hadden niet nagelaten, oome Jan's levensgeschiedenis met een poëtisch tintje te overgieten.
Geen wonder, dat Lineke een groote sympathie voor oome Jan voelde, wat nog meer versterkt werd door zijn aardig, eenvoudig optreden.
Ze vond hem in 't geheel niet oud, maar knap, jong en levenslustig.
‘Dag oome Jan!’ zei Lineke, hem haar handje toestekend.
‘Welkom! nieuw nichtje’, antwoordde oome Jan, haar lachend aanziende.
Verder hadden ze haast niets tegen elkaar gezegd, wat ook een onmogelijkheid zou geweest zijn, door 't lawaai van de kinderstemmen om hen heen en 't gebulder van Jan's repertoir.
Maar toch, toen oome Jan naar huis stapte, dacht hij: ‘Ze heeft Elly's stem en Elly's oogen. Ja, die heeft ze, merkwaardig!’ -
Geen wonder, dat met deze twee voorname eigenschappen, Lineke ook aan oome Jan niet onverschillig was.
Zonder er zich zelf bewust van te zijn, kwam hij nu heel veel bij Jeannette en Wim op de thee en zag tot zijn verbazing hoe langer hoe meer overeenkomstige eigenschappen met zijn vroeg-gestorven meisje in Lineke. Een ander zou er zeker om gelachen hebben, wanneer oome Jan 't verteld had, want Lineke had in 't geheel niets van Elly. Gelukkig hield oome Jan die ontdekkingen wijselijk voor zich. Het was dan ook louter verbeelding van dien ouwen oom.
Toen nu de St. Nicolaasviering op 't tapijt gebracht was en oome Jan zoo hardnekkig weigerde, de bisschopsrol op zich te nemen, riep Lineke op eens uit:
‘Nu weet ik wat? Maar dat blijft een geheim! Alleen Jeannette en Truus zijn in 't complot!’
Wat 't geheim was, werd geopenbaard op St. Nicolaasavond. Niettegenstaande oome Jan's bewering van de flauwiteit om die St. Nicolaas-grappen te herhalen, verscheen er toch een Sint in alle pracht en glorie. ‘Lineke was uitgegaan’, legde Jeannette uit. ‘Ze gevoelde zich veel te groot om aan dergelijke kindergrappen mee te doen en daarom zou ze haar avond nuttiger besteden en bij een oude erftante thee drinken.’ -
Merkwaardig was 't echter, dat nu en dan de stem van den ouden Sint ontzettend veel overeenkomst had met Lineke's geluid. Overigens werd de rol uitstekend vervuld, beter dan andere jaren, moest oome Jan lachend erkennen.
Er werd geprezen en berispt, nu meer geprezen. Zelfs Jan kreeg een pluimpje voor zijn muzikale kennis, betreffende soldatenliedjes en studenten mopjes.
‘En nu, oome Jan,’ vervolgde de goede Sint, zich tot den aangesprokene wendend. Waarlijk! oome Jan, die ouwe oom, bloosde als een jong meisje!-
‘Voor U heb ik nog iets bijzonders, mijn waarde oome Jan. Gij hebt mij dit jaar en vele, vele jaren redenen gegeven tot algemeene tevredenheid. Ge zijt in alle opzichten goed, braaf, nobel, ge gedraagt U verstandig en ordentlijk, maar toch, oome Jan, is er iets, dat mij, ouden man, onuitsprekelijk in U hindert. U mankeert nl. iets, oome Jan, dat ik U liever schriftelijk zal mededeelen. Ik ben al oud, al stokoud. Het praten vermoeit me te veel. Daarom