zou danken dat die nu overbodig werd. - En de goeie mevrouw die zou zeggen: ‘Kassian. - Hoe jammer.’ - En de meisjes, die haar, onder elkaar zouden beschimpen om haar geexalteerdheid, en zouden verdedigen tegen de gasten, zóó waren de meisjes Heringa!
Maar oom was allesbehalve lacherig gestemd. ‘Je schijnt het hoog-ernstige van de zaak niet in te zien’, - zei hij geërgerd door haar doen. - ‘Ik kan er heusch niets grappigs in vinden, dat je iedereen voor den gek hebt gehouden, en ik moet je zeggen dat ik het wat mij betreft - en ook namens tante spreek ik - hóógst kwalijk nemen zou, als je werkelijk zoudt blijven bij je besluit. Wat ons betreft, behoef je dan niet meer op ons te rekenen. - Wij houden 't met Gérard.’ -
‘Natuurlijk’ - zei Susy bits. - ‘Want Gérard is voornamer dan ik. - Ik ben maar 'n arm nichtje, waarmee men niet voor den dag kan komen,.... tenzij ze zich verkoopt als gemeene-vrouw.’ -
- ... - Ze zag Amsterdam vóór zich liggen - wijd - ongezellig - zwartberookt, - vulgair - vuil - eindelooze straten onder een bedekten regenhemel, en bevolkt met dwarrelende menschenmassa, die haar vreemd was, en altijd vreemd zou blijven, haastige, elkaar duwende en dringende, met hun sjouwleven vervulde mannen en vrouwen, afzichtelijke bedelaars, bleekneuzige, vroeg-oude steegkinderen, gemeene, ruwe kerels-tronies van zoogenaamd werkeloozen, omdat ze niet werken wilden, liever rond zich spogen in de Grachten, of op den Dam rondom 't Monument. -
En ze rilde. -
Dáár was nu haar leven - haar toekomst. - Dáár zou ze oud worden, zwoegend dag in dag uit, van de ongemoedelijke Gracht-kamer naar het ongemoedelijk bureau van de Bank. - Hoe ouder ze werd, hoe meer de nieuwe jongere gezichtjes haar, de oudere en daardoor steeds minder aantrekkelijke, op den achtergrond zouden dringen bij het verreweg in de meerderheid blijvend mannen personeel van chefs en afdeelingschef. - Toch, als ze heel goed voldeed en heel rechtvaardige Hoofden trof, zou ze allicht wat opklimmen, wat grooter salaris krijgen dus, 'n paar honderd gulden meer, die haar zouden in staat stellen, als 't eten van de juffrouw al te onsmakelijk werd, in een goedkoop restaurant zich schadeloos te stellen, of 'n mooie blouse, 'n japon extra per jaar te koopen, of zich iets te verbeteren wat haar woning betreft.
Hooger zouden haar levens-illusies verder niet meer reiken! - Zoo als de anderen, als Willemien, als al die collega's die niet gelijk zijzelve uit haar eigen stand waren gevallen in een lageren, zóó zou zij nimmer trouwen, met den een of ander die haar 'n heel bescheiden middelklasse-bestaan kom bieden, van samen sloven en sjouwen, hij in zijn zaak of op 't kantoor, zij thuis met 'n hoop kinderen en géén meid. -
Nooit zou ze zich in zoo'n omgeving kunnen gelukkig voelen, nooit kunnen verlieven ook op zoo'n soort man! -
En ze dacht aan het einde, aan de groote, wijde, wreede stads-kerkhoven, waar ten slotte, wat vroeger of wat later, ook voor hááar een plaatsje wel zou zijn. -
Plaats is dáár altijd. -
Even ging 't door haar heen, toen ze keek in de Leidsche Gracht, waarom niet dadelijk, waarom wachten zóó lang, tot ze haar dáárheen dragen moesten, naar zoo'n kerkhof, al de trappen af, zoodat haar juffrouw nog ‘haar hart zou vasthouden’ dat de dragers de trappen niet beschadigden met de zware kist. -
In de Grachten, in een van de vele troostelooze wateren van Amsterdam, ging 't gauwer, minder omslachtig. En je was er in eens uit, uit je levenstijden! -
Maar 't ging haar als de anderen onder ons - ze durfde niet. - -
EINDE.