III.
Aan Regina.
Iets over Protestantisme naar aanleiding van haar artikel de Katholieke kerk en eenige beschouwingen.
Het zal u zeker niet verwonderen, dat een protestant, ‘die als 't ware protesteerend ter wereld is gekomen’, eenige bedenkingen heeft tegen uw hoofdartikel, ‘de Katholieke kerk en eenige beschouwingen’.
Ik zou uw artikel hebben gelaten voor wat het is, als gij u bepaald hadt tot de Katholieke kerk en hare aanhangers; als uw schrijven alleen was geweest het uiting geven aan den drang in u het allen toe te willen roepen, hoe gelukkig gij u gevoelt en hoe licht uw weg is in uw gemeenschapsleven met God. Want, begrijp ik u goed, dan ligt aan uw schrijven alleen ten grondslag de vurige wensch ook in anderen dat vragen naar God wakker te roepen en gij kunt het niet laten aan allen te zeggen, dat het de Katholieke kerk is geweest met hare instellingen en in 't bizonder de Biecht, die voor u in Godshand het middel is geweest in u dit nieuwe leven te wekken.
Gij beperkt u nu echter niet tot uwe ervaringen, maar richt uw schrijven voornamelijk tot de protestanten.
Ik geloof, dat ge hieraan niet goed hebt gedaan, want ik meen uit het een en ander op te moeten maken, dat gij u geen juiste voorstelling maakt van den protestant en diens zieleleven. Het zou misschien wel op zijn plaats zijn geweest, als gij eens even gedacht hadt aan uw eigen woorden: ‘We mogen niet oordeelen naar eenige voorbeelden’.
Gij spreekt over den Katholiek en zijn Geloof. Wat bedoelt gij eigenlijk met dit ‘Geloof’? Gij zult daar toch zeker niet mee bedoelen dat kleine door menschen in elkaar gezette geloof, dat zich beperkt tot kerk of secte; dat geloof, dat eigenlijk dien naam niet verdient, als het alleen bestaat in het onderschrijven van wat de een of andere kerk leert en het zich onderwerpen aan de door die kerk ingestelde verplichtingen.
Wat gij in de menschen wilt wakker helpen roepen, is toch zeker dat grootsche Geloof dat de geheele menschheid kan omvatten zonder eenigen uiterlijken band, waar ieder voor zich geheel zich wil overgeven aan die hoogere Macht, die wij God noemen, om dan door de Kracht uitgaande van dat Absolute in zijn leven Liefde en Waarheid te laten heerschen.
Hierover zullen wij het misschien in principe wel eens zijn, maar dat de Katholieke kerk en de Biecht de eenige weg daartoe is, dat ben ik niet met u eens. Niet, dat ik betwijfel, dat dit voor u persoonlijk de weg is geweest, maar ik en vele andere protestanten met mij (ik zeg niet alle) hebben een andere ervaring, en het is mij zeker wel vergund u iets over den protestant te vertellen. De voorbereiding tot ‘het Geloof’ vindt ook zeker de protestant in zijn opvoeding. Het aankweeken van plichtsgevoel, van gehoorzaamheid uit vrijen wil, de eisch in alles ‘waar’ te zijn, liefde te leeren onder elkander, zijn zeker groote factoren in de opvoeding, en dan mogen we den Bijbel niet vergeten. In onze kinderjaren is aan de meesten van ons de Bijbelsche geschiedenis voorgelezen of verteld. We hebben daarin gezien hoe het kwaad zijn gevolgen met zich brengt - hoe het goede zegeviert. We hebben gezien in de verhalen over die geloofshelden uit oude tijden, hoe ook zij zondigden, langs moeilijke wegen tot inzicht van hun zonde kwamen en dat na veel strijd hun Godsvertrouwen niet werd beschaamd en bovenal heeft op ons indruk gemaakt het leven van Jezus, dien wij hebben leeren vereeren en liefhebben, in wien wij het leven in Godsgemeenschap, het Geloof, hebben gezien, al begrepen wij toen ook eigenlijk niets van zijn strijd en zijn overwinning. De protestant is ook begonnen om op gezag te gelooven; wij hebben blindelings aangenomen, wat ons is geleerd en wij zijn later dit geloof blijven vasthouden; het waarom zouden we moeilijk kunnen zeggen. Misschien was het de onwillekeurige invloed van menschen, die we liefhadden, voor wie het geloof de kracht van hun leven was en die een onuitwischbaren indruk op ons achter hebben gelaten. Breken met ons geloof, voelden we als ontrouw jegens hen. We bleven wel naar de kerk gaan, we bleven wel bidden op onze manier, maar ons geloof dreigde een dood geloof, een schijngeloof te
worden. We voelden niet meer zoo juist het verschil tusschen goed en kwaad. Allerlei invloeden van buiten, allerlei gedachten lieten wij rustig op ons inwerken, totdat ze groote macht over ons kregen. Dan kan er een oogenblik komen, waarop het ons wordt, alsof alles ons dreigt te ontzinken, waarin het ons onmogelijk schijnt, iets van dit kostbare leven terecht te brengen, en waarin wij niets anders kunnen zeggen dan: God helpt gij mij, alleen kan ik het niet. We voelen dan zoo duidelijk, dat er veel is geweest in ons leven, waarop God zijn zegen niet kon geven; dat we op een weg zijn, waarop God niet met ons kan zijn, en als we dan ernst maken met onzen strijd tegen het kwaad, met onzen wensch ons leven waar te maken, dan helpt God ons en onthoudt ons zijn vrede niet. Dan wijkt langzamerhand, wat ons gebonden hield, en dan zien wij onzen weg als een licht voor ons, omdat God op dien weg is; dan is in ons wakker geworden ons persoonlijk geloof, het Geloof. En denkt gij nu, geachte Regina, dat de protestant, die zoo de liefde en hulp van zijn God heeft ervaren, die weet, dat alleen door een leven van liefde en waarheid hij in Godsgemeenschap kan leven, niet telkens krijgt dat pijnlijke gevoel van zonde, als hij gehandeld heeft in strijd met de liefde en de waarheid, dat hij dan weer onmogelijk zijn weg met blijdschap kan gaan, omdat hij zich zoover van zijn God gevoelt. Gelooft gij dan niet, dat hij telkens weer zijn zonde zal belijden, niet aan menschen, niet met juistgekozen woorden, die hard klinken bij zulke teere zaken, maar aan zijn God, die alleen in staat is door zijne Kracht, door Christus, het verbroken evenwicht te herstellen en weer vrede te geven en kracht om opnieuw den strijd op te nemen.
Gij ziet dus, geachte Regina, dat God ook met den protestant wegen gaat, waarbij hij tot zonde-