verborgen, ten slotte door hem openlijk was ongelukkig gemaakt door een bedriegelijk faillissement, dat haar had gedwongen echtscheiding aan te vragen in het belang van haar kinderen. -
- Neen, liefde was niet noodig in 't harde dagelijksche leven. Zóó veel had de strijd om het bestaan haar al geleerd. -
En bovendien - ze had immers geen afkeer van Gérard - ze mocht hem toch wel. - Ze zou volstrekt niet ongelukkig met hem worden. - Waarom dan niet? - Waarom nog aarzelen?
Zoo had ze gedacht midden tusschen de wauwelende gesprekjes van oom en tante door. - En, toen ze in den trein zat, had ze stellig geweten dat ze mevrouw van de Wateringh wou worden, oneindig liever dan kantoor-juf blijven. -
En, alleen om zichzelf een houding te geven, had ze gewacht tot Dinsdag vóór ze Gerard 't schreef. Hij-ook moest niet denken dat ze àl te blij was. -
- - - Maar ze had aldoor dat gejaagde gevoel over zich van nu maar gauw, gauw alles tot een einde te willen brengen - opdat ze niet meer terug kon, niet meer terug. -
Ze vertelde het reeds Maandag-middag aan Willemien, in een soort behoefte het daardoor zichzelf onmogelijk te maken weer van plan te veranderen. -
En Willemien feliciteerde haar oprechthartelijk - maakte geen enkele toespeling op haar eigen nu-bewaarheid-geworden gezegde, dat Susy in den Haag maar gauw een man moest opdoen. -
Toch kwamen Susy die woorden pijnlijk in den zin; en haar eigen ergernis erover. - Had Willemien een voorgevoel, een vermoeden gehad toen? En was haar eigen drift over die onschuldige opmerking wellicht geweest een schuldbesef, dat haar daartoe dreef zichzelf te verdedigen op een denkbeeldigen uitval?
Neen, neen, niet denken. - - Ze wilde nu gelukkig zijn, héél, héél gelukkig. -
Ze was het ook, toen ze rond zich zag in de ongezellig-burgerlijke kamer met de nietszeggende meubelen, en de grove vitrages, en toen ze haar huisjuffrouw met haar plat-Amsterdamsch accent hoorde snauwen tegen haar meid-slachtoffer. -
Goddank, goddank dat ze hier uit zou zijn, heel gauw hier uit, voor goed. -
Ze slenterde langs de stille grachten met hun somber voorname huizen, waar de menschen van louter voornamigheid niet voor de ramen willen zitten, maar leven in de zaal achter. - Ze keek in de winkelstraten naar de veel te smalle ramen, waarachter de étalages niet tot hun recht kunnen komen. -
En het gaf haar een boosaardig genot in een van de groote winkels binnen te loopen, en te vragen naar een mode-artikel, een nieuw soort teagown, die ze in Scheveningen had gezien in de galerij onder 't Kurhaus. - De juffrouw gaf het antwoord, dat ze had verwacht, dat je in Amsterdam gedurig te hooren krijgt:
‘Ja, ziet u, hier in Amsterdam wordt zóó iets niet gevraagd door de dames.’ -
En ze viel snibbig uit: -
‘In den Haag zijn ze altijd een mode vooruit bij hier, al zijn ze nog een mode ten achteren bij 't buitenland.’ -
Daar de juffrouw zelve ook een Hagenaarster was, trok zij een preutsch-triomfantelijk mondje, en zei, met voorbijgaan van de hatelijkheid aan het adres van den Haag, alleen antwoordend op het eerste gedeelte van Susy's uitval:
‘Hier in Amsterdam zijn de menschen wezenlijk vreeselijk bang voor iets nieuws, vindt U niet, freule, - ik geloof dat ik U in den Haag dikwijls heb bediend - ik was toen bij Lyonnais.’ - -
Susy glimlachte. - Dat freule-woordje, dat haar niet toekwam, was als een vrijmetselaar-teeken waarin ze de Haagsche winkeljuffrouw herkende, die gewoon was met dat titeltje rond zich te gooien tegen alle juffrouwen, en wie voor juffrouw willen doorgaan zelfs. -
Ze voelde zich ineens zielsverwant met haar, zelve weer Hagenaarster-al, koopster van dure dingen, in haar qualiteit van toekomstige mevrouw van de Wateringh, inplaats van de armgeworden kantoor-juffrouw. Dat nu behoorde tot het verleden ineens; haar mevrouw-schap was al werkelijkheid. -
‘Ik ben hier maar tijdelijk’ - zeide zij - zich in eens schamend voor haar hier-zijn. -
En de juffrouw boog als sprak dit van zelf:
‘O, U bent hier zeker gelogeerd?’ - vroeg zij, om maar wrat te zeggen. -
Toen verachtte Susy zichzelve over haar lafheid. - En toch deed zij het. Zij loog: ‘ja.’ -
Maar buiten den winkel voelde ze zich klein en min. - Bah. - Hoe had ze het kunnen doen!
En met 'n bitter gevoel bedacht ze dat Gérard het zou hebben goedgekeurd, als hij 't 'm leveren kon zonder ontdekt te worden óók zou liegen, aan zijn kennissen zou wijsmaken dat zijn aanstaande vrouw ‘voor haar genoegen in betrekking was’ of zoo'n dito laffe uitvlucht om de waarheid te bemantelen. -
- Gérard's antwoord was een teleurstelling. - Niet zijn weigeren om over te komen, ze verlangde niets naar 't weerzien, maar zijn angst voor men, zoo weinig passend bij haar eigen karakter. -
Want, inplaats van te telegrafeeren: Kom,