| |
Het corpus-délicti
door
Johan Schmidt.
Schrijver van Verschoppeling, Het Leed der Waarheid, De vloek der Vruchtbaarheid, e.a.)
Aan 't ontbijt, zitten de dames, moeder en dochter, zwijgend te midden van 't pijnlik-kille morgenlicht; schril door de vensters killend is alles monotoon door-zilverd van wit-glimmenden door wolken dringenden zonneglans. Alom glibbert 't vlijmend geschitter over blinkend zilver van ontbijt-attributen. Kandelabres staan te pronken, schel in den spiegel weerkaatst. Ze bewegen zich traag, de vrouwen, spreken weinig - maar niet zoozeer om 't dissoneerend-schrille van den morgen, want hoewel stroef inwerkend op 't innerst, blijkt moeders stemming minder triest. Glimlachend leest ze 'n brief, zorgvuldig kleine slokjes thee drinkend, waarna ze het porceleinen kopje neemt, 't tegelijk met 't schoteltje over 't ìn-witte tafellinnen van zich schuift.
- 'k Heb hier een brief van Jo, Bernarda! 't Meisje, nonchalant de ellebogen op den tafelrand, heft het hoofd dat met de kin op plat-over-elkaar gestrekte vingers rust, - ziet vreemd op.
- Ben je er niet bìj, van ochtend, kind?
- Ja... ja-wel, mà, maar 'k gevoel me niet al te plezierig - en zich oprichtend tegen den stoel-rug duwend - 't weer misschien werkt op m'n stemming!...
- ... Ah... zôo... 't Is anders lang niet kwaad vandaag, peilt ma, hare dochter strakvorschend beglurend voorbijziend, opzettelik:... Jo schrijft dat ze wat graag komt logeeren volgende maand: - Prettig niet?...
- Ja, knikt Bernarda, wijd-denkend.
Mevrouw is opgestaan, wijl ze sikuurstappend de trap hoort krakken: Daar is papa. Meteen maakt ze een kop thee klaar, die ze voor haar mans plaats, vis à vis haar, op tafel neerzet, gedurende 't moment dat hij binnenkomt, hof'lik groetend.
Hij is van hoog-breede gestalte. Fier, het hoofd op, komt hij nader - z'n blond-grijze krullige baard, met de vlakke hand er over strijkend, naar beide zijden uitpuntend. Als hij krachtig zich op z'n stoel in-buigt, plooit slechts heel even z'n glad-gesloten jas bij de lendenen, wijl hij de panden kòrt over de dijen flapt, overigens geen bocht in het lange lichaam. Onwillig de neer-lokkende haren op-strijkend, zegt hij ondervragend: Is ons kind niet in-orde? - dan troostend z'n zwaar-dringende stem verteederend: 't zal, hopen we, niet ernstig zijn??...
Mevrouw, Bernarda observeerend, den arm strekkend, zoodat ze 's dochters hand grijpen kan, streelt de week-mollige vingers: Zeg nu's Nar... wat je scheelt...
Meisjes oogen bepeinzen droef moeders hand. Zij voelt zich niet verrukt door de hartelike zorgzaamheid harer ouders en ontwaakt, de onzekere terug-houdendheid bestrijdend, hapert ze ontwijkend:
- Niets ma, heusch niet...
- Toch niet verliefd, veronderstelt papa plagend. En als Bernarda niet sterk ontkennend het hoofd schudt, gaat hij vergoelikend voort: Kindje ik geloof 't wel! - Nu ja, 't lijkt 'n schande; zóó ontkennend doen we als we jong zijn, ik... je moeder, wrij àllen... Nu, durf je ons 't geheim niet toe te vertrouwen?... Je moeder niet? mij niet? Hè!!!
| |
| |
't Meisje blijft niet begrijpend van houding, eet tegen-zinnig kleine stukjes, hoort vader aan, zonder uiterlike teekenen van mêe of tegenstemming. Er wordt nu 'n korte pauze verbroken door 't rikkelend geluiden van het servies, dat steeds door de drie ontbijtenden, gedeeltelik wordt gehanteerd: Allo,.... kindje... waarom zwijg je nu... dringt vader, met gesloten mond zijn dochter biologeerend aanziende... - Zeg nu 's op... laat 't òns nu 's weten... wìj mogen toch wel weten wat je bezielt?...
- Is 't menheer Drielsma van Finsterbossche?... informeert ma zoet-vleiend teemend, nieuwsgierig ondeugend oog-knipperend. 't Zou geen kwade partij zijn... Oud Friesche adel....
- Nu... is 't waar?
- Bernarda, mismoedig naar haar vader opziend, zegt bedwongen: U is toch immer en altijd de officier van justitie in uw vragen.
Hij lacht, eigenlik gestreeld, maar toch ook weer wat gepiqueerd: Is dat dan kwaad?...
- O... nee... misschien niet, papa... maar alles is betrekkelik, dus ook dat. Betrekkelik is uw manier van vragen niet zoo kwaad... alleen kan 'k niet vinden dat ze altijd verstandig is... vindt u wel? Ik ben niet verliefd...
Eenigszins schamper ziet Vader naar z'n bord, wat verbluft. Mama oplettend luisterend, doorgrondt vermoedend Bernarda's bestraffend antwoord, want al sedert weken smaalt 't meisje op papa's beroep, en daardoor op zijn zonderlinge en gevaarlike gewoonte, iedere vraag met een conclusie saam te vatten, zóó dat zij een beschuldiging wordt. Voornamelik na het laatste proces, waarin hij tijdens het verhoor opzettelik de onbewezen schuld der beklaagde liet domineeren en zij begreep dus eenigszins haar dochters droefgeestigheid, omdat Bernarda daar niet in had kunnen gelooven. Zij hoorde 't meisje aan, zonder iets te zeggen. Ze wachtte, in de meening dat Bernarda wel aanstonds zich verklaren zou, daar haar man ontevreden over 't weder-woord repliceeren ging, nu hij, als gewoonlik, voorzichtig naslikkend, met gevouwen handen, de armen over zijn vest spande.
- Waarom geef je me zoo'n tamelik hard antwoord, kind, onderzocht hij verwijtend met klagelike intonatie?
- Omdat u vraagt en beschuldigt tegelijk... papa... dat is onaangenaam en treft mij altijd...
- Maar meisje, verliefd zijn is toch geen misdaad! 't Is 't mooiste dat ik ken en ik zou 't héél, héél prettig vinden als mijn kindje verliefd was, op iemand natuurlijk die 't verdient, want 't is 'n heerlike, verheven aandoening... die ik je van harte gun... ik mêen dàt te mogen vragen.
- O, wat dat betreft, ik geloof 't graag... maar 't gaat hier niet om wàt u vragend meent, maar om de meening zelf... die vind ik zoo gevaarlik...
- ... Dat is me te onduidelik...
- ... Ja... u denkt... en bepaalt u bij mij... maar op mij slaat 't niet... op mezelf niet... ja... ik ben onduidelik... maar... maar ik zal duideliker zijn...
Onrustig stond ze op, plukkend aan 't kantwerk van haar princes, nauw omspannend 't gevuld-slanke figuur. Schaamsch, toch zeker en besloten, wendde ze zich naar een hoog-smal venster, staarde naar buiten, zonder behoefte daaraan, alleen om zich te verzetten, om niet gedurig vlak onder vaders strenge fixe te moeten zitten. 't Gezelligdeftige intérieur blikkerde nog in 't vol-starre licht, soms doorstreept van dunne zonnereepen, guldde rijk, dan verflauwend over 't hèl-beglansde meisje, als grauwe wolkkoppen de milde licht-stroom beschaduwden.
- Nu... Bernarda?... dwong haar vader, geduldig.
Zij nog naar buiten kijkend excuus-hakkelend, zonder 'm aan te zien:... 'k Ben... 't komt omdat 'k wat ongerust ben over uw uitspraak van gisteren... Ik ben zoo bang dat dát meisje 't niet gedaan heeft... Ik... durf haast zeggen... dat 'k 'r zeker van ben.
- Bernarda!?... kreette hij straf.
- Ik kàn 't niet gelooven... en 'k ben zoo bang dat u een... verzachtend - 'n bètise hebt gemaakt...
De beschuldigde man kwam, zich op-rukkend, te staan, drukte de hand-knoken op den disch, bleef rustend op zijn arm, alsof hij achter de groene tafel stond, zijn dochter aanhooren. Toen ze niets meer zeide, ontsteld voor zich keek, deed zwaar zijn huiverende stem: Noem jij dat een bètise?... noem 't maar zooals je 't meent, 'n onrechtvaardigheid... 'n misdaad... ja,... werkelik, 'n misdaad,... wànt dàt zou 't zijn.
- 'n Vergissing kon 't toch ook zijn papa...
- Wij mogen ons niet vergissen... Intusschen, ik vind 't... vind 't méér dan onaangenaam dat jij zóó iets - zóó iets durft veronderstellen... wou jij, terwijl 't feit be- | |
| |
wezen is... onweerlegbaar bewezen, zelfs haar advokaat met wat frazen volstaan moest, mij verdenken dat ìk... mìjn uitspraâk in twijfel trekken?... Mijn overtuiging?
- Dat doe ik niet, papa,... ik twijfel niet aan uw overtuiging maar wel aan 't zoogenaamde bewezen feit...
- Kind!...
- Hou toch je mond, angstigde mevrouw, die zulk 'n scène niet voorzien had... Hoe kun jij je vader's onbesproken naam verkeerd kwalificeeren! 't Is onverantwoordelik... God... ik dacht niet dat je zoo iets kon bedenken... 't is infaam...
Bernarda, bewust, met meer courage haar overtuiging provoceerend, bedaard: U is beide, ù even als papa, te voorbarig. U moet u niet zoo gauw op 'n standpunt stellen, nu u nog niet eens weet, hóé 't komt dat ik zéker ben van een dwaling. Luistert u nu toch kalm en denk nu niet dadelik dat ik papa's bekwaamheden wil verkleinen, dat ik hem voor onrechtvaardig houd. Heusch niet, 't is voor mij 'n fait accompli dat 't veroordeelde meisje die moord niet begaan heeft... waarmee ik heelemaal niet zeggen wil dat papa onberekend is voor zijn taak. Van 'n vergissing kan hier sprake zijn... 'k zei wel dat 'n bètise gemaakt is, maar dat kwam, omdat 'k me niet goed uit kon drukken, pa keek me zoo aan...
- Ik sta verslagen, knikte de justitieofficier - verslagen! Hoe is 't mogelik, dat jij, die geen jurist bent, zoo kunt spreken. Meen je dat ik, dat wij iemand veroordeelen zonder deugdelike bewijzen?... Eigenlik komt 't juist, omdat je 't nìèt bent! Was je juridisch ontwikkeld, je zou je wel wachten te oordeelen over 'n zaak, waar alleen je gevoel, je medelijden je drijft de delinquent te verontschuldigen.
Je gelooft niet in de schuld van de beklaagde, omdat er enkele details in háár voordeel waren, ja 'r soms sympathiek maakten... 't Is hopeloos onverstandig van je, op grond daarvan mijn eerlikheid, ònze goede wil... onze ernst, onze zekerheid te betwijfelen.
- Ik twijfel niet... ik ben zeker...
- Jij?... maar 't wordt bijna vermakelik, dat jij je aanmatigt de bewezen feiten, die tot een veroordeeling leidden, zonder contrabewijzen, van onwaarde noemt...
Mevrouw in nerveuze woede op Bernarda afkomende, kampvechtster voor haar man, beleedigde vrouw, moeder, die de onbetamelike redeneering harer dochter onduldbaar kwetst - gebiedt haar te zwijgen, maar 't meisje gehoorzaamt haar niet, herhaalt óvertuigd hare geopperde meening, dringt, zich sterk wetend door eigen onderzoek, op overweging harer bezwaren aan, timide verdragend de venijnige uitvallen van ma, die koortsig-opgewonden zenuw-snikkend nog enkel maar hortend woord-brokken kalt. Haar blos wisselt, 'r mondnerven beven, 'r oogen staan verdwaasd, gloeien van verontwaardiging. Hij is kalmer, meer officieel, voelt zich berekend genoeg Bernarda te treffen - doch ook hìj is vreeselik kwaad. Zijn onfeilbaarheidsweten, is geknakt, zijn beteekenis als rechtspersoon aangetast - zijn éér-begrip gekrenkt - doch het martelende verdriet over zijn dochter beschreit al deze gewaarwordingen. Dat anderen, vreemde vijanden de rechtspraken bezwalkten, dat onbekenden van veroordeelingen met verachting spraken, had 'm nooit gehinderd, maar dat zìj, Bernarda 'm vierkant beschuldigde een onschuldige veroordeeld te hebben, bracht 'm tot gramschap, méér nog, kon hem doen huilen. Dat was een aanranding zoo inters-verschrikkelik, zóó diep-treffend, dat machteloos, verbouwereerd zèlfs, hij niet te spreken wist. - Zijne gedachten, dwalend in zijn hersenen, schenen, te verkwijnen. Ontzet zakte-ie in de fauteuil voor 't tweede, naastbijë raam, spreidde hij de vingers krabbend om de armleggers - bezag zijn kind met oprecht-deêmoedige verwondering, want de beslistheid van haar imponeerde hem. Zoo beleedigd was hij niet, of de vrees 'n onrechtvaardige daad te hebben begaan verdrukte zijn instemming, deed 'm weifelend peinzen over de waarschijnlikheid ervan. Nu hij zweeg, liet zijn vrouw zich minder heftig vervoeren, bleef ze verrast hopen op 'n afdoende vernietiging van Bernarda's vonnis, dat zoo wreed, den
aangenamen vrede had verstoord. De kamer gevuld met warmgenoegliken schijn was nu in paradoxale tegenstrijdigheid met 't innerlike der verblijvenden; de smaakvolle weelde, klaar zonnend, leek voor hèn niets daar de weldadige morgen-schoonheid nìet inwerken kòn op het gemoed. Bernarda was tegen-op de breede venster-bank gaan leunen - steviger stelling nemend, doordat ze den indruk waarnam op hare ouders gemaakt, vooral ten goede op haar vader.
- Zou u me zonder kwaad-worden, zonder te denken dat ik uw eerlikheid verkleinen wil, kunnen aanhooren? vroeg ze hem.
| |
| |
- ... Ik hoop 't...
- Maar dat sta je toch niet toe?...
- Stil nu Annette... laat 'r begaan... 't hangt er van af, wàt ze zeggen zal... hoe ze 'n bewijs kan bijbrengen... 'n bewìjs, voor alles 'n bewìjs... Ik ben gegriefd... heel erg, maar ik wil toch niet den schijn hebben dat ik dom, dwàrs me tegen haar heb gekant. 't Komt immers daagliks voor in mijn functie, dat ik luisteren en altijd maar weer luisteren moet... waarom zou 'k 't nu niet doen... 't Zou zijn alsof ik bang was voor een tegenwerping. Zelfs de waarheid schuw ik niet...
- Hoor dan papa... Ik... zal u vertellen, hoê ik aan de veronderstelling kwam dat Mina Fischer niet de moordenares is... maar eerst moet ik daarom de heele geschiedenis ophalen om u duidelik te maken... dat 'r een en welke fout er begaan is... verzuimd is... neen... dat ook niet... ik bedoel dàt, waar niemand, ook de advokaat niet aan dacht... maar wèl èlke vroùw aan gedacht zoû hebben...
- Nu... ik weet van niets, berispte mevrouw... als dat waar was, zou ìk er óók van weten...
- Laat mij nu praten, ma, misschien weet u 't dàn wèl...
- Ja, ja, vrouw, laat 'r gaan... Blijf niet zoo staan, daar, dat ergert me... dat maakt me prikkelbaar...
Mevrouw stapte achterwaarts meer naar den wand, verlegen overziend de voorwerpen op tafel, nu ze dwalend 'n schouwpunt zocht.
Bernarda, meester, talmde tot men storeloos haar liet praten, ademde zwaar, verlicht, gemakkeliker rust-nemend op de vensterbank, redeneerde nadrukkelik: Het geval is zoo; we zullen ons nu juist niet dadelik de zaak in kwestie voorstellen. - 'r Is 'n moord gebeurd op 'n jong-mensch... waarvan zijn meisje verdacht wordt, omdat verschillende lui haar dien avond met hem in de buurt van de plek gezien hebben, waar ze de vermoorde vonden en omdat ze niet ver daarvan een slip, 'n stuk lint liever gezegd, op den grond zagen liggen, dat 'n ander meisje, 'n vriendin, 'n buurmeisje herkende, omdat Mina Fischer zelf 't kort, 'n pâar dàgen voor den moord aan hààr liet zien.
- Zéker... bevestigde haar vader, zeker... en de beklaagde heeft dat ook niet ontkend...
- Maar ze zei, en heeft steeds herhaald tot aan 'r veroordeeling toe, dàt ze géén lint bij zich had.
- Neen, natuurlik niet. Welke beklaagde en temeer als 't de bedrijver is, zal dat toegeven.... Nu ben je kinderachtig. Maar was het intusschen niet uit haar woning verdwenen? Waar was 't dan gebleven? 't Is immers al te onaannemelik dat 't nù toevallig... ach kom... - Als je geen betere bewijzen hebt...
- Afwachten papa... Dat heb ik ook tot me zelf gezegd... maar kwam tot een andere slotsom... Let u 's op. Uit 't verhoor hebben we gezien dat ze geen lint op of aan 'r goed droêg, toen ze met 'r galant uit was, dien avond - waarna is gezegd dat ze 't dan wel in haar zak zal gehad hebben - omdat dit 't waarschijnlikste is. Enkele bekenden die hun samen ontmoetten, houën staande dat ze niets bij zich had... er is dus vastgesteld dat 't lint in 'r zak moet gezeten hebben en dat ze 't in 'r vlucht verloren heeft... òf tegelijk, toen ze 't mes uit 'r zak haalde, is gevallen... 'n andere oorzaak kon er niet voor gevonden worden.
- Hoefde ook niet, 't onloochenbare corpus delicti was 'r - hoe 't 'r is gekomen doet er minder toe, daar de daderes 't zelf als haar eigendom hèrkende en toegaf dat zij 't 'n dag of vier van te voren kocht en niet loochenen kon dat zij bij de plaats van den moord - nog een half uur voor dat de daad moet gepleegd zijn - was gezien door meer dan een persoon, in tegenwoordigheid van 't slachtoffer; samen hebben ze in 't bewuste plantsoen op een bank gezeten... waargenomen door den plantsoen-wachter - niemand heeft de veroordeelde door den verslagene tot aan de deur van haar huis zien brengen, integendeel, ze was alleen.
- Wat meer gebeurde, omdat ze vond dat hij anders zoo'n heel eind terug moest gaan, zei ze...
- Onwaarschijnlik, antwoordde hij vast en koppig... Dat doet geen meisje... en wordt ook te niet gedaan door 't feit dat buren haar soms wèl thuis zagen brengen.
- Wat niets bewijst papa, riep Bernarda.
- Niet alles, tenminste, maar toch 'n deel. Trouwens, dat is ook maar 'n ondergeschikt punt. Bètere bewijzen, kind, triomfeerde hij.
- O!..., beaamde mevrouw voldaan...
- Geduld, gebood Bernarda, bestreed haar bijna tot schreeuwen in 'r op-duwende opwinding, wijl ze teleurgesteld hoorde, hóé haar vader gewonnen meende te hebben...
- Geduld... gedùld... kempte hìj... Geduld! Denk je dat ik nu nog langer me beangstig om jou meisjes-overdrevenheid. 't Is
| |
| |
schande dat op grond van zulke, al aangetoonde feiten, jij ronduit durft verklaren dat ik iemand onschuldig veroordeelde. Bij ons komen geen dwalingen voor. Ik moet weg, stond hij op, aanstaltend zijn jas beter sluitend...
- Nee papa, u zult wachten tot ik 't mijne heb ingebracht. Toe, wacht, wacht tot ik heelemaal door u geslagen ben, ik u om excuus moet bedelen.
- Bedelen? - klokte zijn vol orgaan... Ik ben tevreden als je overtuigd bent... meer verlang ik niet...
- Wacht u dan tot u me geheel-èn-al overtuigd hèbt... tóé?!...
Mama boos, maar tevens blij was bij tafel gekomen, at het restende van 'r bord: Je kan je papa toch niet den geheelen dag ophouden, Bernarda... Je hebt al 't ontbijt in de war gestuurd. Wat is dat vervelend van-morgen... laten we nu maar basta zeggen, jij ook, niet Herman?!...
- Eigenlik wel... maar enfin 't is ook wel 's noodig om ons meisje voorgoed van die malligheid te genezen.
- Natuurlik papa...
Zoo bleven ze dicht bij elkaar; zou toch eenstemmigheid bepolemiseerd worden. 't Was typisch, die drie menschen daar in druk gesprek om één te denken over 'n kwestie, wier oplossing weer vrede brengen moest in den familiekring, tot nu toe onverstoord, onaangevochten. In alle drie, maar elk voor zich, leefde één verlangen; de wonderlik-pijnlike vraag, met dwingelandij de gedachten beïnvloedend, maar bij elk apart, anders, tegenovergesteld aan die der overigen, onweerlegbaar te beantwoorden. Met weerspannige afkeuring had mama haar dochter moeten laten uitspreken - voldoeningsvreugd gesavoureerd bij iedere tegenwerping, duidelik, eenvoudig verklarend, van haar man, om 't afschrikkende van Bernarda's moed, haar vader te verdenken van een fout, te weerleggen. Hem, den man, dikwels geprezen om zijn verstand en beleid, zoo iets te durven aandoen. Dat 't kind 't ontzag zóóver negeerde dat het haar vader onderhield over een dwaling, die alléén berustte op 'n veronderstelling, 'n medelijdende buitensporigheid - en dat, terwijl 't kind òngeoefend, zonder argumenten hèm, haar vader, aan durfde vallen... dat maakte Bernarda's durf nog onsympathieker... èrger!!...
Door begrips-verdooving denkensmoe, had mevrouw weinig meer van 't onderhoud tot zich hooren komen dan papa's wéérleggingen, was, tegen den wand staand, blijven wachten tot 'r dochter zich gewonnen moest geven... Hij, vader, oplettender, sifte in dien tijd meer zijn kànsen, dan dat hij, bevreesd, zijn beschuldigster volgde, al aarzelde hij ook een oogenblik. Vaster was zijn verdedigingskracht geworden bij iedere overwinning, steeds meer en meer won hij bij 't ketsen van de al zoo vaak voor de balie gereleveerde bezwaren - telkens weer ook dáár te niet gedaan - Zij, Bernarda streed moeiliker door de in tegenspraak komende feiten. Ze wist wàt ze zeggen, opperen wou en moest, doch werd gedwarsboomd door nieuwe vragen. 't Was 'n tournooi! In branding joegen tegenstrijdige vermoedens dóór-en-in-elkaar waarvan zij de verwarring niet kon voorkomen door 'r geschokt brein, hoewel ze kampte om ze te separeeren. En door hare nederlaag, dóór de voorbarige slagen haar toegebracht eer ze ten einde was, werd haar inspireerend rechtsgevoel verminkt, verzwakte de krijgslust om de waarheid aan te toonen, door den invloed der piëtische hoogachting voor den vader, dien zij verdacht en haar beval onder den dwang van het ontzag, hem te smeeken om vergeving. In haar schalde een roep om zijn eerherstel. Ze wilde niet, bestreed de moedelooze slapheid harer zuiverste gevoelsweefsels, dat haar sentiment tot halstarrige verzets-passie aanvuurde. Ze twijfelde, toch gaf ze niet toe; ze moest voor zich verantwoording bevechten, de beslissing moest háár overtuigen, vàder rechtvaardigen. Dáárom, ondanks alles, zou haar opheldering moeten gegeven worden; hij mocht niet tobben, want dat kon 't gevolg zijn: lijden om 'n wanhopige vermoeden van háár. Helderheid was nu 'r devies, óók om hèm, als voorhéén, geheel te kunnen achten en
liefhebben.
- Bedenk je je soms, Bernarda, dat je nu inèene stil bent?.... Je zou nog meer inbrengen.... Kom-aan.... we wachten en met ongeduld....
Bernarda, meer vastberaden, óók omdat er geen verklaring voor den moord door iemand was gegeven, praatte verward-denkend: Eén ding kan ik me maar niet begrijpen!: dat háár schuld aangenomen is, terwijl niemand zeggen, bewijzen kan waarom zij den moord zou begaan hebben. 't Meisje hield zooals uit alles is gebleken veel te veel van den jongen.... Neem hunne brieven.... hoe innig ze van elkaar hielden....
- Jalousìe moet de drijfveer geweest zijn,
| |
| |
jalousie, dat heb je toch gehoord, je was bij meer dan een rechtszitting, môest aangenomen worden.... want in verschillende van haar brieven kwamen passages voor, die jalousie onloochenbaar vaststelden.... vooral die juffrouw, getuige Hèlene Dons, verdacht ze van rivaliteit en heel aannemelijk omdat de vermoorde haar, dat meisje, wel eens bezocht heeft, buiten medeweten van zijn bruid... Jalousie, dat staat vast....
- Voor mij niet.... Waarom is nooit die juffrouw Dons verdacht, waarom die niet verhoord....??
- Nu.... wordt je te....
- Neen....
- Laat 'r toch ophouën, Herman.
- Dadelik, wenkte de ondervraagde gemoedelik.... Jij weet toch, en hiermêe maakte hij een eind aan Bernarda's onrustig gevraag - je weet toch dat we àlles onderzocht hebben.... en iederêen die bij de misdaad betrokken kòn zijn, dus òòk vanzelf die er van verdacht werden,.... maar, dat kon niet anders dan steeds meer feitenmateriaal tégen de beschuldigde bijbrengen.... en de verdenking verzwaren.... alles hebben we gewikt en gewogen....
- Bernarda naderde hem, sidderend van emotie, en haastig, bijna snauwend, zei ze: behalve dat eene; óf 't mogelijk is dat een meisje, 'n nèt àrm meisje, zóó slordig kan zijn, dat ze een lint zonder reden, want u neemt er maar één áán - 'n mooi, pàs gekocht lint, in 'r zàk zal steken. Dàt doet geen enkele, en vooral geen àrme vrouw,... daarvoor is ze veel te bang door 'r ijdelheid, 't niêuwe lint te verkreuken.
- Dat geloof ik óók, liet mama los. - maar dadelijk in verzet:.... zij kàn 't wèl gedaan hebben.... ik zou niet weten waarom niet.
- Omdat duidelijk bewezen is dat ze zuinig, nètjes en veel te graag dame wilde zijn, mà!!
- En daarop grond jij.... hij.... kom.... kom....
Zich eraf makend ging papa naar tafel om verder te ontbijten. Knorrig lijnde ie zijn brauwen, wijl-ie naar de pendule zag en den tijd opnam. Je hebt me voor niets opgehouên - 'k Kan 't niet aardig vinden dat je me zoo lastig valt met je onzinnige gedachten. 't Is hoogst onvoorzichtig....
- Wel ja.... Nu kwam mevrouw over hem zitten.
- En toch blijf ik er bij....
- Goed, als je je mond maar sluit en 'r niet over tegen je vriendinnen raaskalt. -
- Dat zal ik niet pa.... Maar dat ik gelijk heb, dat u een onschuldige, door dàt over 't hoofd te zien, hebt veroordeeld zal ik u bewijzen.... Vanaf gister, toen u 't vonnis uitsprak, heb ik er over nagedacht, heb ik den heden nacht liggen overleggen, dàt, wat ù - iedereen ontging, een bewijs is....
(Wordt vervolgd.)
|
|