De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Zelfmoord.Het Hoofdartikel over zelfmoord vond ik zeer onsympathiek. Ik zeg met opzet ‘vond ik’ en niet ‘was’; want ik kan mij best voorstellen, zelfs meen ik zeker te weten, dat er menschen te vinden zijn, die de denkbeelden van den Heer S.v.R. op dit punt onderschrijven. Had ik ‘was’ geschreven, dan had ik dezelfde fout begaan als de Heer S.v.R. Deze fout beheerscht het heele stuk, waardoor het mij onsympathiek was. Dit gebrek was natuurlijk niet de voornaamste reden waarom ik het artikel onaangenaam vond. Het zou trouwens, ofschoon in dit geval zeer zwak, verontschuldigd kunnen worden, door te zeggen, dat in een opstel ‘dit is’ van zelf beteekent: ik ondergeteekende vind, dat dit is. Het meest ergerden mij de hardvochtige, onbillijke oordeelvellingen zelve. Gaf de heer S.v.R. nu blijk na rijp beraad tot dit oordeelen gekomen te zijn, dan zou ik met het geven van mijn appreciatie kunnen volstaan. Maar ik vind schrijver's argumentatie zoo zwak, zijn redeneering zoo oppervlakkig, dat het stuk mij nog meer tegenstaat, omdat de auteur op deze losse schroeven zijn scherp oordeel baseert. Zelfmoord wordt een somber onderwerp genoemd, waarmee ik het eens ben, ofschoon het dikwijls knus gevonden wordt, om er een boom over op te zetten. Toch vindt schrijver het een onderwerp dat wel eens onder de oogen mag worden gezien, voornamelijk omdat men bij de beoordeeling van die daad (zelfmoord wel te verstaan) meerendeel van een verkeerd standpunt uitgaat. ‘Voornamelijk’. Waarvoor dan nog meer? Ook mist men op deze plaats noode een opsomming van althans eenige dier verkeerde standpunten. Ik ben dit laatste wel met den auteur eens en zijn heele opstel is er voor mij het zooveelste bewijs voor. ‘Zelfmoord geschiedt hoofdzakelijk uit zelfzucht, of men het weten wil of niet.’ ‘Hoofdzakelijk’ is hier een onduidelijk woord. Het kan beteekenen: iedere zelfmoord geschiedt uit b.v. één deel wanhoop en negen-en-negentig deelen zelfzucht, dus hoofdzakelijk uit zelfzucht. Maar het kan ook beteekenen: zelfmoord-in-het-algemeen geschiedt hoofdzakelijk uit zelfzucht; van de honderd voorkomende gevallen zijn er negen-en-negentig gevallen, die uit zelfzucht geschieden en een uit andere oorzaak. Tegen beide opvattingen zou ik het mijne weten te zeggen. ‘Of men het weten wil of niet’, klinkt onaangenaam in een betoog. Het wordt meestal gebruikt om zwakke beweringen kracht bij te zetten en wordt afgewisseld met: ‘het is de waarachtige waarheid’, ‘al ontken je het, het is toch zoo’ en dergelijke. Het is een humbug-staalmiddel, dat niet helpt voor den bloedarme. De distilleering van de twee volgende volzinnen geeft een recept voor een roman: hooge verwachtingen - teleurstellingen - zelfmoord. Dat de ziel, door in zulke op elkaar volgende phazen te komen, het lichaam tot zelfmoord kan brengen en zelfs in de praktijk van het leven al dikwijls gebracht heeft en nog brengen zal, weet iedereen, maar wat de Heer S.v.R. wil aantoonen, is hiermee geenszins bewezen. De twee volgende zinnen ga ik voorbij om te komen tot: ‘Bovendien is zelfmoord een laffe daad. Het bewijst gebrek aan levensmoed.’ ‘Is’ en ‘bewijst’ zijn uitvloeisels van de mij zoo onsympathieke fout, de beweringen zelf van den geest, die het stuk gaf en mij zoo tegenstaat. Als mij bij volgende plaatsen weer de gelegenheid geboden wordt, hierop te wijzen, zal ik er geen gebruik van maken. Wat de eerste bewering betreft, zou men eerst even over de beteekenis van het woord ‘laf’ moeten praten. Het tweede gezegde vind ik onwaar. De zelfmoord alleen is volstrekt geen bewijs voor, maakt geenszins aannemelijk: gebrek aan levensmoed. Gecombineerd met andere feiten slechts, kan hij de waarschijnlijkheid grooter maken. ‘Zeer zeker, het leven is dikwerf één lijdensweg, één worstelen en strijden’, is een preekerige flens, die zich als vanzelf in dominees' stijl heeft gehuld. Hiermede moeten hoorders, die mogelijk willen gaan pruttelen, gesust worden. In hetgeen, wat achter de komma volgt, had ik graag gezien, of met ‘het leed van het leven’ gedoeld wordt op lichamelijk- of zieleleed, of misschien op beide. Nu volgt een borduursel op het romanthema, dat, zooals de Heer S.v.R. zelf zegt, voor uitbreiding vatbaar is, maar hij toont hiermede niets aan, dan vaardigheid in het uitdenken van gelijksoortige toestanden. In den volgenden zin krijgt men, intusschen vrij onafhankelijk van den wil van den betooger, een van die ‘verkeerde standpunten’ aangewezen. ‘Krankzinnig wordt dan zulk een zelfmoordenaar genoemd, ten minste ontoerekenbaar’ De Heer S.v.R. legt hier een vermeenden tegenstander woorden in den mond. Dat is altijd een gevaarlijke bezigheid, beter is het te wachten, tot iemand zich uit, dan kan men op juister wijze diens denkbeelden te weten komen en als men wil ze weerleggen of den vorm waarin ze | |
[pagina 295]
| |
gegoten zijn, afkeuren. Wat nu volgt tot het streepje is een los daarheen geworpen boutade over de tegenwoordige richting, die niets bewijst tegen die richting, noch voor schrijver's betoog. Het streepje kon gerust door getrokken worden door den volgende zin, die bespottelijk is door zijn dwaze paradox. De Heer S.v.R. heeft nu twee dingen trachten aan te toonen: 1e. Zelfmoord geschiedt hoofdzakelijk uit zelfzucht. 2. Zelfmoord is een laffe daad. Nu leidt hij een derde punt in: Zelfmoord is onzedelijk. Het waarom wordt in de volgende alinea op behoorlijke wijze blootgelegd. Dit korte eindje treft niet door onaangenaamheid. Alleen zou uit: ‘Men ontneemt zich zelf 't voortbestaan, omdat men niet tevreden is met 't leven van 't oogenblik,’ wat na de komma staat, uitgelicht moeten worden; dit hoort thuis bij de slecht geargumenteerde theorieën van ‘zelfzucht’ of ‘lafheid’. De schrijver had hier zijn stokpaardje even rustig moeten laten liggen, temeer daar hij het in de volgende alinea weer zoo rustig gaat berijden. Daarop volgt een alinea, waarin gesmaald wordt op uitdrukkingen van anderen, dan valt de schrijver zich met een vraag in de reden, wat hij veel meer had moeten doen voordat hij begon te schrijven. De beschouwing: ‘datgene wat in het oog der menigte leven schijnt, sluit een niet-leven in zich’ vind ik mooi. Ze doet echter op het eind van deze alinea, waar ze zeer gebrekkig wordt uitgedrukt, evenals alles wat volgt na den tweeden rit op het stokpaardje, weinig ter zake. Want de Heer S.v.R. begint nu andere kwestie's aan te roeren, die met de oorspronkelijke slechts schijnbaar iets te maken hebben. Ik ga ze volledigheidshalve even na. Eerst toont hij zich wars van classificatie in zake zelfmoord, wat ik niet van een oud-archivaris verwachten zou. Nog sterker dan die classificatie-lust - getuige het woord zelfs - vindt hij de begeerte van hen, die een onderscheid wenschen te maken tusschen ‘vrijwillige dood’ en ‘zelfmoord. Gedwee gaat hij met (hen, die) dit onderscheid (maken) mee. Volgt een herhaling van zijn afkeer van classificatie. ‘Ja, wij gaan zelfs zoo ver,’ zegt de schrijver, ‘dat we het in ieder streng afkeuren te spreken van een bereid zijn om te sterven’ enz. De climax ontgaat me. Wel vind ik, dat de Heer S.v.R. hier ver gaat, n.l. van zijn uitgangspunt. Overigens verloopt de zin gebrekkig. Ik zou eerder vermoeden, dat de Heer S.v.R. emeritus-predikant was, dan oud-achivaris (zie boven), hetgeen ik uit den inhoud van dit nummer meen te kunnen opmaken. Want nu volgt weer een tirade, die zoo uit een preek gelicht schijnt; (afreize). Men leze voor de aardigheid eens met de noodige pathos. Op zich zelf heb ik niets tegen deze tale, wel op het gebruik ervan, als ze den schijn van argumenten moet uitstralen. Ze is dan alleen goed, om sensibele zieltjes duizelig te maken, zoodat ze niet meer kalm kunnen oordeelen, maar streelingen van het gehoor slikken voor bewijsvoeringen. Na een krachtig bewijs misklinkt geen pathos, maar verhoogt zelfs het effect. Tot slot geeft de schrijver eenige uitstekende raden, waarnaar ik, en ik hoop iedere lezer, gaarne luister, al vrees ik, dat ik ze niet stipt genoeg zal opvolgen. Ik kan hier ook een slot maken en meen, dat ik voldoende heb aangetoond, dat ik niet oppervlakkig het artikel heb afgekeurd. Mijn eigen denkbeelden over zelfmoord wensch ik nu niet ten beste te geven. Wat de lezer wel gegist zal hebben, ik ben in mijn critiek op den zelfmoordenaar milder dan de Heer Servaas van Rooyen.
R. v. EIJSINGA. |
|