De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 281]
| |
wil men meer? Geheel in overeenstemming met de moraal. Kan 't mooier! Ik zou dus blijk geven van groote psychologische gaven, als ik de vrouw (in haar milieu, en krachtens haar plaats, háár beschouwing omtrent het huwelik over het algemeen) ontleed had als door u is gezegd. Nietwaar, hoe zal voor de vrouw in de gegeven omstandigheden, 't moederschap anders, natuurliker kunnen zijn? Hoe zal het samenleven met zekeren man waarvan zij meent te houden, wijl hij door den suggestieven invloed van onbekende aantrekkelikheden in z'n man-zijn krachtiger op haar inwerkt dan elk ander, het kind tot iets verheveners kunnen maken dan het is, de opbrengst hunner hartstocht? En ik spreek hier van liefde, dus van geen tegen-natuurlikheid, geen samenleven tegen wil en dank! Van de vrouw die onderdak krijgt en neemt in ruil voor haar lichaam, wettelik of niet, is het kind toch zeker al évenmin de triomf te noemen. De meest-verliefde vrouw verkeert geenszins met haar man om het kind - zij kan er gelukkig meê zijn - hoogstgelukkig, ook omdat de geliefde man de vader is, maar het kind is en blijft het dikwels onvermijdelik gevolg, waaraan de daad voorafgaat, die enkel uit hartstocht plaats vindt - tenzij, en 't leven eener gehuwde geestdoodend werk doende vrouw is niet anders, tenzij de vervéling haar naar een kind doet verlangen. Hoe onteerend dit op zich-zelf is, schijnen weinig vrouwen te beseffen. Ik ken er enkelen zóó.
In werkelikheid is de triomf van het moederschap een holle frase - alleen van toepassing op beschaafde blanke rassen, doch onbekend aan naturellen; kannibalen, negers, en meerdere, zonder pracht-volzinnen en boeken schrijvende menschen bestaand. Is 't waar of niet, ‘de triomf van het moederschap bij kannibalen’ klinkt al te belachlik, zij blijft dus een uitsluitende zegen voor minder onbeschaafde menschen. U begrijpt mij?
Maar dit alles heeft niets met mijn Triomf van het Moederschap te maken, dat geen bedenksel is, geen leugen, geen schandaaltje, maar een levenswaar boek. Ik heb aangetoond tot welke opofferingen een vrouw in staat is, zoo er gevaar dreigt - en tevens de ontzettend-onzedelike moraal onzer samenleving, waarin elke natuurlike daad (in casu het baren van kinderen) bij voorbaat moet worden voorkomen op poene van ellende, honger, smaad, laster, als zij, al is 't maar ten deele, buiten de wet omgaat. Ziedaar, zeer geachte freule, wat ik betoogd heb met De Triomf. Vélen zijn er, die mij verweten (alsmede heeren kritici) dat ik mijn toevlucht zou genomen hebben tot een ‘bedacht geval’ om mijn ideeën toch maar te boek te kunnen stellen. Het verheugt mij zeer dat ik het scherpste licht kon doen laten vallen op 'n maatschappelike zonde, een immoraliteit, zóó ongeloof'lik dat aan de waarheid ervan ten sterkste getwijfeld werd. Mij dunkt, het ‘geval’ moet dan toch ernstig zijn en dat is het, wijl 't niet bedacht werd. Wel heb ik mij het recht voorbehouden, niet het gegeven over te nemen, doch het aan te wenden met het doel de positie van den hoofdpersoon duidelik te maken, die in de oogen der medoogenlooze wereld (zie Oprechte Haarlemmer) 'n schurk moet zijn om dusdanig te handelen. 'n Schurk is hij niet, 'n slachtoffer. En weet U, freule, waarom ik diens vrouw teekende als ik deed? Omdat ik, wetend tot welke opofferende daden de vrouw in staat is voor den man van wien zij houdt en óók om te bewijzen dat de vrouw tot heden steeds in alle liefdes-zaken de dupe werd, hoe men het ook nemen wil (zie de andere vrouwen in het boek). O, ik ben nog jong, lang niet uitgesproken. Er is nog veel te zeggen en mijn groote liefde voor het ideale van het wezen der vrouw, hoop ik inniger kenbaar te maken dan ik met De Triomf vermocht. Tot heden is 't mij niet mogelik, op grond mijner ervaringen, etischer over de verwekking van het kind te spreken, dan ik deedGa naar voetnoot*). Maar met nadruk protesteer ik tegen uw bewering als zou ik de Triomf geschreven hebben met het doel bij den àanvang van mijn artikel vermeld. Neen, waarheidsliefde, rechtvaardigheidszin en medelijden met de vrouw waren de beweegredenen. Hoogachtend. JOHAN SCHMIDT. | |
II.Hooggeachte freule! Naar aanleiding van een stuk in de Holl. Lelie over Grieksche volksspelen, wend ik mij tot U om inlichtingen betreffende werken over Grieksche historie, waarin nauwkeurig en juist dien bloeitijd der kunst in Griekenland beschreven wordt. Steeds voel ik mij aangetrokken tot lectuur als in bovengenoemd stuk; de levensopvatting der Grieken in dien tijd stond vrij wat hooger dan van vele onzer medemenschen in onzen tijd. Kent U ook een beknopt werk over Mythologie? Beide onderwerpen zou ik zeer graag eens nader willen bestudeeren, alleen voor genoegen. Zeer gaarne daarin uw voorlichting ontvangende, bij voorbaat zeer veel dank Hoogachtend Uw. dw. dn.sse. Mej. J.W. Noot Red. |
|