De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Grieksche Vrouwen in de Eeuw van Homerusgenoten een grootere vrijheid, en hadden bij de bezigheden en vermaken meer omgang met de mannen dan in de volgende eeuwen in de oostelijke landen gebruikelijk was; veel meer dan te Athene in de bloeiende dagen der Republiek. In de Iliade zien wij Helena en Andromache dikwijls in gezelschap der Trojaansche Opperhoofden verschenen, en aan hunne gesprekken op een vrije wijze deelnemen. Slechts van een of twee Maagden (dienstbaren) vergezeld gaan zij door de straten van Troje, waarheen haar bezigheden of verlangen haar drijven. Penelope, hoezeer zij ook van haar minnaars vervolgd wordt, maakt echter geen zwarigheid zich bij gelegenheid onder hen te vertoonen; en zelfs de juffers schijnen juist niet aan grooter ingetogenheid onderwerpen te zijn geweest dan gehuwde vrouwen. Inderdaad bewijzen zoowel de bekoorlijke lofspraken van Homerus als de bittere spotternijen van Hesiodus, dat in hun tijd de vrouwen gewichtige medeleden der burgerlijke Maatschappij geweest zijn. Het karakter van Penelope in de Odyssea is de volmaaktste lofrede op het schoone geslacht, die ooit geschreven is; en geen taal kan een bekoorlijker, levendiger en treffender schilderij der huwelijksliefde opleveren dan die, welke het gesprek tusschen Hector en Andromache in het zesde boek der Iliade uitmaakt. Zelfs Helena wint, ondanks hare buitensporigheden en zelfs zonder haar schoonheden in aanmerking te nemen, in de beschrijving van Homerus, ongemerkt ons hart door de eerbaarheid van haar gedrag en de losheid harer houding. Inderdaad laat Homerus bij alle gelegenheden zijn zucht blijken om het schoone geslacht te begunstigen. Beleefdheid en achting jegens hetzelve schrijft hij in 't bijzonder toe aan zijn groote karakters, zooals aan Achillus en nog sterker aan Hector. De oneindige menigvuldigheid zijner onderwerpen, en de historische trant zijner gedichten, leiden hem tot de noodzakelijkheid om ook van slechte vrouwen te moeten spreken; doch waar bijv. de euveldaad van Clytemnestra van hem eischt om zijn sterksten afkeer daarvan te toonen, zoo beweegt hem toch zijn kieschheid jegens het schoone geslacht, op zulk een wijze daarvan te spreken, dat hij van de beschuldiging als zou hij om de misdaad van éene allen veroordeelen, volkomen vrij blijft. Bij eenige zaken, die natuurlijkerwijze in zoover verwijderde landen en tijden, van de bij ons in dat opzicht gebruikelijke, geheel verschillen moeten, vinden wij toch over 't geheel genomen de volmaakste welvoegelijkheid en bevalligheid van zeden in de schilderingen van Homerus, die hij ons van den omgang tusschen mannen en vrouwen geeft. Hiervan geven de gesprekken van Helena op de muren van Troje (in de Iliade) en aan het Hof te Sparta uitnemende voorbeelden.
Het moet dus wel onze verwondering wekken, dat een bijzondere dienst van beleefdheid, in die Heldeneeuwen gewoonlijk door vrouwen verricht werd, nl. die om een man in het bad te bedienen.Ga naar voetnoot1) Dit geschiedde wanneer men een aanzienlijken Gast bijzondere eer wilde bewijzen zelfs door jonkvrouwen van den hoogsten rang. Toen Telemachus, Nestor te Pylos bezocht, werd de post om hem te wasschen en te kleeden Polycaste, der ongehuwde dochter van dezen eerwaardigen monarch aangewezen. Toen Ulyssus, als een onbekende vreemdeling in zijn eigen paleis verscheen, gaf de koningin Penelope, zonder te weten wie of wat hij was, haar jonge | |
[pagina 278]
| |
meisjes bevel om hem in 't bad te vergezellen. Ulyssus bedankte voor deze eer, en verzocht alleen een oude vrouw te mogen hebben; dan de Dichter schijnt het voor noodzakelijk gehouden te hebben, zich wegens een zoo zonderling verzoek, geheel omslachtig te verontschuldigen.... Dan ter eere van Homerus en zijn eeuw moet men aanmerken, dat bij al zijn schilderingen van menschelijke hartstochten, de Grieksche zeden reiner waren dan in lateren tijd.
Het was in de Heldeneeuw, gelijk ook ten allen tijde, in Griekenland gebruikelijk, dat vrouwen van den hoogsten rang zich met spinnen en naaien bezig hielden, of althans over het werk van het weefgetouw het opzicht hadden. Het laatste werd door iedere familie voor zich zelve verricht. Het strekte niet minder voor een Prinses dan voor een slavin tot lof, in werken van dezen aard uit te munten. - Ten tijde van Homerus was ook het wasschen een werk van voorname vrouwen. De Prinses Nausicaä, de jonge en schoone dochter van den rijken Koning van Phéacië, een land dat anders meer door weelde dan door arbeidzaamheid beroemd was, begaf zich met hare meisjes op een door muildieren bespannen wagen naar een bron, aan een eenzaam gelegen oord, niet verre van de stad, om de kleederen van het huisgezin te wasschen.
Overigens werden in de huizen der rijken, en in een groote familie (zooals licht te begrijpen is) de meeste dagelijksche werkzaamheden als in een geregeld huishouden door vrouwelijke bedienden verricht, daar de mannelijke bij den maaltijd oppasten. Allen schijnen slaven te zijn geweest. De huishoudster van Penelope geeft aan de geringere dienstmaagden, met betrekking van wat zij voor iederen dag te doen hadden, aldus haar voorschriften of bevelen: ‘Spoedt u, gij Maagden! veegt schielijk de zaal met den bezem, doch sprengt eerst water op den vloer; legt dan de purperen kleeden over de sierlijke stoelen! Gij anderen, schuurt al de tafels met sponsen schoon; spoelt mij dan de kunstig gegoten bekers en kelken uit! En gij anderen, gaat water halen uit de bron; doch komt zoo spoedig mogelijk weder herwaarts!’
Zooveel over de Vrouwen der Grieken, bij welk beschaafd en verfijnd volk echter, vreemd genoeg, de geest der hoffelijkheid jegens de schoone Kunne veel minder bekend was dan bij de latere ruwe en ongevormde wilden van het Noorden, n.l. bij de Teutonische volken, welker vereering van de vrouw bij vele dweepachtige en, volgens sommigen, eenige zeer schadelijke, ook voor het menschelijk geslacht uiterst heilzame en eer-aandoende gevolgen heeft gehad. S.K. FEITSMA.
Nu de Heer H.v.W. ons een blik liet slaan op de Grieksche vrouw van onzen tijd, mocht deze beschouwing over de Oud-Grieksche Vrouw wel als parallel plaatsing vinden. W. Red. |
|