Gedachtenwisseling.
Is Querido een kunstenaar?
Querido heeft veel boeken geschreven. En in korten tijd heeft deze man zich bij tamelijk veel menschen bekend weten te maken.
Voor eenige jaren hoorde ik eens verschillende lui over hem spreken; ze noemde hem een kunstenaar, zijn werk was dus kunst. En daar ik er altijd veel van houd een kunstenaar aan te treffen in de letterkunde, hoopte ook ik dien kunstenaar in Querido te vinden. En ik begon met een boek van hem, dat me zeer werd geprezen; het was ‘Levensgang’.
Nu zal ik niet beweren, dat de schrijver een slecht onderwerp koos, neen allerminst dat, ik verwachtte zelfs veel van dit boek, toen ik het voor me zag.
Ik las een paar bladzijden van dat mooi-genoemde boek, dat me dadelijk reeds vreeselijk afstootte door de vuile toestanden, die hij schetste.
En ik dacht bij me zelf, zou de schrijver nu inderdaad denken, dat hij, door het gaan neerschrijven van zulke woorden, de wereld beter maakt, denkt hij door het gebruiken van zulke banale en lage uitdrukkingen ‘kunst’ aan zijn werk te geven? Zou hij dàt denken?
En van zoo'n boek wordt ‘genoten’, misschien tengevolge van de gemeenste beestachtigste woorden, die hij kiest? Had de schrijver werkelijk iets te vertellen of is hij om iets te willen meepraten een vuil kletspraatje begonnen om op zich de aandacht te doen vestigen.
‘Levensgang’ is een boek, waarvan ik beweer dat het geen kunst is niet alleen, maar vuileaanelkaar praterij. Alles wat als echte kunst wordt beschouwd in dit boek, is geen kunst, het is de smerigste uitgebraakte woordentaal.
Querido blijkt van artisticiteit niets te weten, hij zeurt bar en nergens blijkt ook maar eenige kunstzin in dit boek en ik walg van 't vuile geklets. Zulk kunst genoemd gelamenteer, zoo'n chaos van beestachtige vuile en niets-beteekenende woorden, die hij zelf mogelijk niet begrijpt, is dat nu ‘kunst’.
Als zulk werk kunst genoemd wordt, dan kunnen de menschen, die zulk hol gepraat mooi vinden en hooge ideale kunst, nog veel mooiere en hoogere kunst aantreffen, als ze zelf gaan naar de achterbuurten van groote steden b.v. Dan kunnen ze nog eens hooren, hoe onbenullig wel het werk van Querido is, hoe vaag hij is in zijn uitdrukking.
Als de menschen dàt mooi noemen, dan kunnen ze wel eeuwig gaan naar die achterbuurten en als ze dan ook nog eens zoo ver komen een boek te schrijven, dan hoop ik, dat het niet zulk gescharrel is van verkeerd-gebruikte vuile woorden, maar als ze zulk werk mooi noemen, laat ze dan ook werkelijk eens aantoonen, wat voor moois, waarachtig hoogs er is in die achterbuurten, laat ze dan ook iets goeds en waars vertellen, laat ze dan ook ‘kunst’ geven in de ware beteekenis des woords. Waarom toch haalt Querido nooit aan het goede, dat er heerscht in de achterbuurten, in den lageren stand, in de volksklasse waarom haalt hij juist altijd dat smerig-beestachtige aan. Of wou hij zeggen, dat daar enkel en alleen vreeselijke toestanden heerschen en niets moois te vinden is; dan wil ik hem dadelijk wel zeggen, dat hij het totaal mis heeft, dat hij er niets van weet, hoe zeer hij door sommigen ook geroemd mag worden. Hij schijnt werkelijk genoegen te vinden om de toestanden op de vuilste manier te laten zien, altijd van de gemeenste kant. Nergens in zijn heele boek komt een mooi tafereeltje voor, nergens wordt iets mooi, en zóó geschetst als het inderdaad is. Ik ben er van overtuigd, (hoewel ik er niets moois en en schoons in vond), dat een jongen uit de volksklasse, die dit boek las en had meegeleefd de toestanden, die Querido zoo onbeholpen tràcht te beschrijven, het héél ander zou zeggen en veel meer naar waarheid. Zoo'n jongen zouten minste volkomen vertellen, zóó als het was, het leelijke niet alleen, maar het ware. Dan achtte ik zoo'n jongen ten minste nog hooger dan Querido, want Querido schijnt alleen het verkeerde te zien en niet zóó als het is. Querido schijnt een groote pessimist. En hoe hij het heeft durven wagen van zulk vuil geklets een boek uit te geven, blijft me volkomen een raadsel.
En nog minder kan ik me voorstellen, dat zulk werk ‘kunst’ genoemd wordt, door niet alleen enkele onontwikkelde menschen, maar zelfs menschen, die beweren of liever denken veel kunstzin te bezitten. In geen geval kunnen zulke lui hoog staan op het gebied van reine, edele kunst (d.i. ware kunst), het zullen meest zijn onbeschaafde, ruwe, vuile menschen, of menschen die graag als apen mogen nadoen, wat hun wordt voorgedaan, dus menschen, die beweren dat Querido een kunstenaar is, omdat hij door sommige ongevoelige menschen zoo genoemd wordt.
Wat staan de menschen, die zulk gezanik en gelamenteer, mooi vinden, die zulk vuil gepraat aantrekt, toch nog vreeselijk laag op het gebied van hooge en mooie kunst, waarvan ze blijken niet het minste verstand te hebben.
Wat is Querido toch in ‘Levensgang’ aan het knoeien geweest, ‘Levensgang’ is geen ‘kunst’ maar ware dronkemanspraat.
JOHAN.