Onmaatschappelijkheid
door C. Schlimmer-Arntzenius.
Onmaatschappelijkheid!
Weet ge 't wel, wàt het is, een onmaatschappelijke te zijn?
Weet ge 't wel, wàt het is, zich niet te storen aan de maatschappij, dat nest van leugen, bedrog en een rad-voor-de oogen draaierij?
Weet ge wel wàt het inhoudt, zich zelf te zijn en geen comedie te moeten spelen?
Weet ge dan wèl, dat het een reuzenwerk is, wat ge zult beginnen, en dat van alle kanten, als het ware spoken u aangrijnzen en u zullen tegenwerken?
Weet ge dan wel, dat ge, vóórdat ge nog goed begonnen zijt, reeds moedeloos zult zijn geworden door al die tegenkanting en door al de aanvallen, u moreel toegebracht?
Een onmaatschappelijke! Een natuurgetrouwe, een mensch, wars van leugen en bedrog! Ik zou haast Jochanaän (Salomé) hooren zeggen: ‘Raak haar niet aan! raak haar niet aan! Zij is de pest voor iedereen! Zij leidt tot het verderf!’
Men moet zich schikken naar de maatschappij, men moet de vormen in acht nemen, 't komt er niet op aan, hoe de omstandigheden zijn, men moet het alphabet van ‘dit mag je’ en ‘dat mag je niet,’ geregeld achter elkaar opzeggen, er mag geen fantasie bij te pas komen....
Neen, altijd moet men handelen zooals geschreven staat in het boek, dat de maatschappij heeft bedacht; geen questie van je eigen wil volgen; de natuur zooveel mogelijk verloochenen....
Gij, jong meisje, wier aanstaande ziek ligt op zijn kamer, gij moogt er niet heen, want ge zijt nog niet gehuwd, gij moet op een nobelen afstand blijven van zijn woning.... En als ge 't tòch waagt, er heen te gaan, o, wee, uw naam is pardoes naar de haaien, ge zijt onmaatschappelijk geweest?
Gij vrouwen, gij zijt het kind van de rekening als ge onmaatschappelijk zijt!
Geen man wordt het kwalijk genomen, als hij de plichten die de maatschappij hem oplegt, niet nakomt, maar de vrouw wèl!
Hoe dikwijls komt het niet bij ons op, dit zou ik wel willen doen, of dàt zal ik beproeven, maar God, daar komt weêr dat vreeselijke monster, dat spook, dat al bereid is je naam te bekladden, als je slechts de gedachte uit!
Slechts als men onafhankelijk is, kan men onmaatschappelijk zijn, maar dàn nog!
Ach, conventie, wanneer zult ge toch eindelijk verdwijnen, wanneer zult ge uw bedriegelijk kleed wegwerpen?
Wanneer, wanneer zal die tijd aanbreken?
Wàarom hebben wij een wil gekregen, als de maatschappij ons willoos maakt?
Wàarom hebben wij gezond verstand en moet de maatschappij ons kleinzielig maken?
Dàn pas, als wij onmaatschappelijk zijn, dàn pas zijn we ons zelf; dàn pas worden we menschen, dàn pas verheugen we ons in ons bestaan, dàn pas komt het Leven....