gauw terug kwam.... nee.... nu maar droomen wat er wel in dien brief zou staan voor liefs en verstandigs....
En zijn borst zwol op van een ongekend zalig gevoel. O, die heerlijke, heerlijke brieven van Ena. - Door een toeval had hij haar leeren kennen en nu schreef ze hem... heerlijke brieven, want ze was zoo echt vrouw en zoo kind-vrouw tegelijk.
Ze had hem lief! zóó lief, dat ze hem schreef: ‘zie Jorn, ik geloof dat wij elkaar lief hebben, jij mij en ik jou. - Je zegt, dat je vrouwen-hater bent, maar dat is niet waar, dat is een idée fixe. Ik weet dat ik dengene moet ontmoeten, met wien ik mijn leven volmaakt zal kunnen leven.
Verblindt je zelf nu niet, vraag je zelf eerlijk af of ik de waarheid zeg - en zoo ja, luister dan naar die stem als ze “ja” zegt....
Voel je het niet zoo, dan zal ik dat kalm kunnen aannemen, omdat ik zoo heilig geloof aan mijn levens-lot, ik weet dàn, dat 't een fictie is, want anders zal in jou die neiging evengoed zijn als in mij....’
En na dien brief had 't in hem gejuicht en gejubeld... o hij had haar willen zien, om haar te zeggen, terwijl hij haar gezichtje met gloeiende kussen bedekte:
‘Ja Ena, lieveling, je hebt gelijk, jij bent voor mij, dat voel ik dúidelijk nu....’
Maar... maar... het koude, koude, nuchtere leven - hij de lang niet jong meer zijnde celibatair!... o, als een slak kroop die gedachte over het zonnige rose van zijn heimelijke droomen - het weerstandsvermogen van Jorn was door zijn niets-nutters -leven gereduceerd tot nihil - zijn loomheid afschudden, en een man worden weer in de maatschappij, neen - neen - hij was slechts een held in de zwakheid, een held in de willoosheid, de arme Jorn.
En toen hij eindelijk na 14 dagen een besluit terugschreef aan Ena, klonk het:
‘Laat ons nergens meer over spreken, mijn zwijgen zij mijn antwoord.’ Jorn.
‘P.S. Schrijf mij evenwel toch je brieven als gewoon.’
En de heldere oogen van Ena werden niet verduisterd door tranen, toen zij dit las, - o neen, - ze zag nú opeens klaar en duidelijk, dat haar weg nimmer met dien van Jorn zou samenvallen, ze was nu gerust. - Maar dom vond ze 't van Jorn, heel dom, om nu nog brieven van haar te eischen; en daarom schreef ze:
‘Jorn ik zou je verwennen in mijn brieven, en nu je weet, dat we nìet voor elkaar zijn, waarom moet ik je dan schrijven? Je zoudt ze destemeer missen, als ik van je wegging weer. - En dit zal zeker gebeuren.
Jorn schudde ontevreden zijn hoofd bij 't lezen van deze woorden. - Dat hijzelf de oorzaak van dezen omkeer was - scheen niet tot hem door te dringen. - Als Ena hem lief had, was het voldoende. - Hij was een mengelmoes van kracht en dwaasheid. - Al zijn kracht zette hij bij, om vèr van 't leven en van de liefde te blijven, en als een kind dreinde hij om stukjes, die hij lekker vond en niet wou missen.
Bornstead kwam zeggen, dat hij met dien mijnheer naar de stad ging en door het toeval kwam Jorn dus onverhoopt weer alleen te zitten.
Na eenige minuten, die hem als uren schenen haalde hij vol ontroering den brief te voorschijn.
Opeens scheen 't hem geel en groen voor de oogen te draaien.... een onaangenaam gevoel kwam bij intuïtie over hem, en terwijl zijn vingers zenuwachtig het velletje papier uit de enveloppe hadden gehaald, las hij:
Verloofd:
ENA VERBURG
en
EDWARD PAOLO
Solo-violist.
Jorn viel in zijn stoel terug - de adem stokte in zijn keel, en zooiets als tranen drongen naar de oogen - de brief gleed uit zijn handen....
Als een standbeeld zat hij daar en bleef zìtten tot diep in den nacht....
Al het zachte filtreerde wèg uit zijn ziel.
Den volgenden morgen stond Jorn gereed en gekleed voor zijn hospita en zei:
‘Juffrouw, ik ga voor onbepaalden tijd op reis.’
‘Hé mijnheer,’ klonk het uit de mond der verblufte juffrouw, ‘zoo maar opeens?’
‘Zoo maar op eens.’ - Hij nam zijn koffertje en vertrok.
‘Zonderlinge menschen heb je in de wereld, en hij vooral,’ dacht de juffrouw, terwijl ze hem het hek zag uitgaan.
‘Juffrouw, juffrouw....’ riep fluisterendgedempt de meid aan de kamerdeur:
‘Is mijnheer al weg?’